C-186/20 HYDINA SK
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 juni 2020 Schriftelijke opmerkingen: 9 augustus 2020
Trefwoorden : btw; fraude; termijnen; evenredigheidsbeginsel
Onderwerp :
- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 288
- Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde;
- Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG;
Feiten:
Verzoekster heeft in december 2013 gebruik gemaakt van btw-aftrek over aankoop van vlees (totaal €174.699,33). Op 21-03-2014 heeft de belastingdienst een belastingcontrole ingeleid met betrekking tot het belastingtijdvak december 2013. De belastingdienst heeft de belastingcontrole twee keer tijdelijk geschorst, beide keren om internationaal informatie uit te wisselen. Uiteindelijk is de belastingcontrole op 07-12-2015 beëindigd met een rapport. De belastingdienst stelde vast dat verzoekster niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor btw-aftrek. Verzoeksters bezwaar tegen dit besluit werd afgewezen. Daarop stelde verzoekster beroep in bij de rechter in eerste aanleg, welke ook werd afgewezen. Vervolgens heeft verzoekster cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden omdat de belastingdienst de maximale termijnen voor een belastingcontrole heeft overschreden. De belastingcontrole heeft in totaal 626 dagen geduurd, inclusief de schorsing van 202 dagen. De belastingdienst heeft de belastingcontrole beëindigd na het verstrijken van de wettelijke termijn van 1 jaar na het begin ervan, met inbegrip van de maximumtermijn van 3 maanden voor de schorsing ervan overeenkomstig verordening nr. 904/2010, aldus verzoekster.
Overweging:
Volgens de Slowaakse wettelijke regeling heeft de belastingdienst één jaar om een belastingcontrole uit te voeren. Een van de uitzonderingen daarop is de schorsing van een belastingcontrole als gevolg van een verzoek om internationale uitwisseling van inlichtingen. Niet kan worden uitgesloten dat de wettelijke termijn wordt omzeild door een onnodige en ongepaste schorsing daarvan. Aangezien het verstrijken van de wettelijke termijn voor het verrichten van een belastingcontrole ertoe leidt dat het opgestelde rapport onrechtmatig is, dient in het geval van de rechtstreekse toepassing van verordening 904/2010 de aard van de daaruit voortvloeiende termijnen te worden vastgesteld en moet tevens worden vastgesteld hoe de bestuursrechter de rechtmatigheid van de duur van een belastingcontrole dient te toetsen.
Prejudiciële vragen:
1. Moet overweging 25 van verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, waarin is overwogen dat „de in deze verordening voor het verstrekken van inlichtingen gestelde termijnen als niet te overschrijden maximumtermijnen te beschouwen” zijn, aldus worden uitgelegd dat het gaat om termijnen die niet mogen worden overschreden en dat de overschrijding ervan tot gevolg heeft dat de schorsing van de belastingcontrole onrechtmatig is?
2. Heeft de niet-nakoming van de termijnen voor de totstandbrenging van internationale uitwisseling van inlichtingen in de zin van verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde gevolgen (in de vorm van een sanctie) voor de aangezochte autoriteit en de verzoekende autoriteit?
3. Kan internationale uitwisseling van inlichtingen waarbij de termijnen worden overschreden die in verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde zijn neergelegd, worden beschouwd als een onrechtmatige inbreuk op de rechten van de belastingplichtige?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal