C-186/25 Institut po ribni resursi Varna

Contentverzamelaar

C-186/25 Institut po ribni resursi Varna

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     20 mei 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     6 juli 2025

Trefwoorden: Europees nabuurschapsinstrument, Europese structuur- en investeringsfondsen, onregelmatigheid, transparantie, beginsel van goed financieel beheer, sancties

Onderwerp: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014; Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95; Verordening (EU, Euratom) 2018/1046; Verordening (EU) nr. 1299/2013; Verordening (EU) nr. 1303/2013; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 41.

Deze zaak betreft een beroep van de directeur van het instituut voor visbestanden tegen het besluit van de directeur van de nationale autoriteit van het gemeenschappelijke operationeel programma voor grensoverschrijdende samenwerking ‘Zwarte-Zeebekken 2014-2020’. Naar aanleiding van een melding van een vermoeden van onregelmatigheid en een aangifte zijn er twee financiële correcties opgelegd aan verzoeker. De Bulgaarse rechter vraagt of nationale autoriteiten EU-subsidieregels correct toepassen bij audits, aanbestedingsprocedures, het motiveren van sancties en de juridische interpretatie van ‘onregelmatigheid’, vooral waar dit gevolgen heeft voor terugvordering of bestraffing van begunstigden.

Prejudiciële vragen: 
1. Is, gelet op overweging 12 en titel VII, hoofdstuk 4, afdeling 1 („Overheidsopdrachten”), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 van de Commissie van 18 augustus 2014 tot vaststelling van specifieke uitvoeringsbepalingen voor programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gefinancierd in het kader van verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument, een praktijk van de nationale autoriteit zoals aan de orde in het hoofdgeding, toelaatbaar, waarbij de begunstigde in de loop van de audit wordt verzocht om overeenkomstig de nationale regeling, meer bepaald artikel 121 van de Zakon za obshtestvenite porachki (Bulgaarse wet inzake overheidsopdrachten), bewijzen over te leggen dat de contractant geschikt is om de overheidsopdracht uit te voeren, en waarbij de nationale autoriteit de aanbestedingsregels van de genoemde uitvoeringsverordening niet toepast? 

2. Is een praktijk van de nationale autoriteit zoals aan de orde in het hoofdgeding, toelaatbaar, waarbij – ofschoon artikel 2, onder m), van de op het gemeenschappelijk operationeel programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europese nabuurschapsinstrument „ZwarteZeebekken 2014-2020” toe te passen uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 een wettelijke definitie van het begrip „onregelmatigheid” bevat en deze verordening ook in het contract tussen de contracterende autoriteit en de wederpartij wordt genoemd als de regeling die het begrip „onregelmatigheid” definieert – de nationale autoriteit aan de hand van de wettelijke definitie van het rechtsconcept „onregelmatigheid” in de zin van artikel 2, punt 36, van verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (geconsolideerde versie), en niet aan de hand van de kenmerken van het rechtsconcept „onregelmatigheid” in de zin van artikel 2, onder m), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 892/2014, onderzoekt of er sprake is van een „onregelmatigheid” in de zin van het contract inzake een overheidsopdracht die de openbare aanbesteder (verzoeker) ter uitvoering van het contract van de beheerautoriteit met de begunstigde (de openbare aanbesteder) heeft gesloten? Indien het antwoord op deze vraag luidt dat een dergelijke praktijk toelaatbaar is, hoe moet het begrip „onregelmatigheid” in de zin van artikel 2, punt 36, van verordening (EU) nr. 1303/2013 dan worden uitgelegd; moet met name een vertraging van acht dagen bij de levering van de prestatie volgens het contract inzake de „vervaardiging van een videofilm in het kader van het TIMMODproject” worden beschouwd als een schending van nationale bepalingen wanneer de begunstigde, nadat de contractant de prestatie heeft geleverd, deze aan de leidende partner in [...] Roemenië heeft overgedragen en het vervaardigde product, te weten de video, in het programma wordt gebruikt; dat wil zeggen, kan de vertraging in de uitvoering van het contract tussen de begunstigde en de contractant worden aangemerkt als inbreuk op het nationale recht in de zin van artikel 2, punt 36, van verordening (EU) nr. 1303/2013, en is de door de begunstigde gedane uitgave voor de contractuele betaling aan de contractant zonder hierop een bedrag van 84 Bulgaarse lev (BGN) in mindering te brengen (10 500 BGN х 0,1 % = 10,5 BGN per dag х 8 dagen = 84 BGN) derhalve een onverschuldigde uitgave in de begroting van de Unie? 

3. Is, gelet op artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, een praktijk van een nationale autoriteit zoals aan de orde in het hoofdgeding, toelaatbaar, waarbij in de motivering van de beslissing waarbij wegens de door de begunstigde begane onregelmatigheid sancties worden opgelegd, (i) enkel de geschonden Unierechtelijke bepaling – artikel 33, lid 1 van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 – wordt genoemd maar niet wordt aangegeven waarin de specifieke schending bestaat en hoe daardoor de daarin genoemde beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid zijn geschonden of de begroting van de Unie wordt geschaad; (ii) de nationale autoriteit niet aangeeft waarom zij de bestanddelen van de onregelmatigheid onderzoekt aan de hand van de wettelijke definitie van het begrip in artikel 2, punt 36, van verordening (EU) nr. 1303/2013 en niet aan de hand van die in artikel 2, onder m), van de toe te passen uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 en (iii) de nationale autoriteit zich niet concreet uitlaat over de hoogte van de sanctie, zijnde 25 % van de contractwaarde? 

4. Moeten, gelet op artikel 2, leden 2 en 3, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995, de aard en de draagwijdte van de administratieve sanctie en de aard en de ernst van de onregelmatigheid waarop deze berust, reeds vooraf in het Unierecht zijn vastgesteld om de administratieve sanctie op nationaal niveau te kunnen regelen, en wordt van de lidstaten verlangd dat zij bij het regelen van de maatregelen en sancties in het nationale recht rekening houden met of verwijzen naar de communautaire handeling die in deze maatregelen en sancties voorzien? Moeten de bepalingen van artikel 31, lid 3, juncto artikel 74 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 aldus worden uitgelegd dat zij de bevoegdheid om regels vast te stellen met betrekking tot de hoogte van de sancties die kunnen worden opgelegd aan begunstigden van projecten van programma’s in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument, aan de lidstaten overdragen? 
5. Zijn, gelet op artikel 63, lid 2, van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 („de lidstaten leggen de ontvangers doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties op indien hierin is voorzien bij sectorspecifieke regelgeving of bij specifieke bepalingen in het nationale recht”), sanctiehoogtes zoals aan de orde in het hoofdgeding toelaatbaar, te weten een sanctie van 84 BGN (omdat de begunstigde dat bedrag niet in mindering heeft gebracht op het aan de contractant betaalde bedrag wegens de vertraging van acht dagen bij de uitvoering) en een sanctie van 25 % van 10 500,00 BGN, dat wil zeggen van de waarde van de subsidiabele middelen overeenkomstig het contract tussen de begunstigde en de contractant [wegens schending van de beginselen van goed financieel beheer overeenkomstig de vereisten van artikel 33, artikel 36, lid 1, en artikel 61 van verordening (EU, Euratom) 2018/1046]?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-497/15 en С-498/15 Euro-Team en Spirál-Gép; С-384/17 Link Logistik N&N.

Specifiek beleidsterrein: BZ; FIN; EZ

Gerelateerde documenten