C-189/21 R. en R.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 18 mei 2021Schriftelijke opmerkingen: 4 juli 2021
Trefwoorden : landbouw; gewasbeschermingsmiddelen;
Onderwerp :
- Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013);
- Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Verordening 1107/2009).
Feiten:
Appellante is een maatschap en heeft op 20-03-2018 een Gecombineerde opgave bij verweerder (de minister van Landbouw, Natuur, en Voedselkwaliteit) ingediend. Hierin heeft zij verzocht om uitbetaling van rechtstreekse betalingen. Op 11-10-2018 heeft een toezichthouder van de NVWA vastgesteld dat een van de maten van appellante een niet meer toegelaten gewasbeschermingsmiddel (MECOP PP-2) gebruikte om ridderzuring te bestrijden. Volgens de website van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) was de toelating van het gewasbeschermingsmiddel op 30-01-2016 geëxpireerd, waarbij de aflevertermijn is bepaald op 30-07-2016 en de opgebruiktermijn op 30-01-2017. Verweerder heeft aan appellante een randvoorwaardenkorting opgelegd van 3% op de in het jaar 2018 aangevraagde rechtstreekse betalingen, omdat appellante een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel heeft gebruikt. Appellante betoogt dat er geen sprake is van overtreding van artikel 55 van verordening 1107/2009, maar van artikel 28 van die verordening. Volgens appellante heeft verweerder daarom ten onrechte vastgesteld dat zij beheerseis 10 heeft overtreden, zodat verweerder niet bevoegd was een randvoorwaardenkorting op te leggen. Volledigheidshalve merkt het College hier nog op dat verweerder aan appellante op 05-04-2019 voor het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel een bestuurlijke boete heeft opgelegd van €2.000,- wegens overtreding van artikel 20(1) Wgb, juncto artikel 28(1) van verordening 1107/2009. Deze boete maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit en de onderhavige procedure.
Overweging:
Het College wijst erop dat, zoals ook is bepaald in punt 59 van de considerans van verordening 1306/2013, begunstigden hun verplichtingen tot naleving in het kader van de voorschriften inzake randvoorwaarden duidelijk moeten kunnen begrijpen. Bij een uitleg van beheerseis 10, zoals vastgesteld in bijlage II bij Verordening 1306/2013, die niet zozeer is gebaseerd op de bewoordingen, maar vooral op de doelstellingen en context van verordening 1306/2013 en verordening 1107/2009, rijst de vraag in hoeverre de verplichtingen voor de landbouwer duidelijk te begrijpen zijn.
Prejudiciële vraag:
Moet beheereis (RBE) 10, zoals vastgesteld in bijlage II van Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr.352178, (EG) nr. 165194, (EG) nr. 2799198, (EG) nr. 81412000, (EG) nr. 129012005 en (EG) nr. 48512008 van de Raadartikel4, eerste lid, richtlijn 2002137|F,G, waarin wordt verwezen naar artikel 55, eerste en tweede zin van Verordening (EG) nr.1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad, aldus worden uitgelegd dat die beheereis ook ziet op de situatie waarin een gewasbeschermingsmiddel is gebruikt dat in de betrokken lidstaat niet overeenkomstig laatstgenoemde verordening is toegelaten ?
Corrigendum
Moet beheerseis (RBE) 10, zoals vastgesteld in bijlage II van Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad, waarin wordt verwezen naar artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad, aldus worden uitgelegd dat die beheerseis ook ziet op de situatie waarin een gewasbeschermingsmiddel is gebruikt dat in de betrokken lidstaat niet overeenkomstig laatstgenoemde verordening is toegelaten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Ursa Major Services B.V. C ‑ 814/18; C ‑ 361/19;
Specifiek beleidsterrein: LNV; VWS;