C-190/17
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 19 juni 2017 Schriftelijke opmerkingen: 05 augustus 2017 Trefwoorden: witwassen; evenredigheid boete Onderwerp: - verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten Verzoeker wordt op 10-08-2014 op de SPA luchthaven Barajas aangehouden op grond van de SPA wet 10/2010 inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, omdat in zijn bagage een bedrag van € 92.900 wordt aangetroffen. Verzoeker was op weg van Gran Canaria naar Hongkong via Ams. Het geld wordt in beslag genomen en verzoeker krijgt bij besluit van 15-04-2015 door MinFIN een boete opgelegd (van € 91.900 (?)) wegens witwassen. Het bedrag is meer dan negenmaal hoger dan de vastgestelde aangiftedrempel en verzoeker kan geen bewijs van oorsprong van het geld overleggen. Gedurende de vlucht had hij geen toegang tot de koffer waarin het geld is aangetroffen zodat het als vervoer buiten de EU moet worden beschouwd. Op 04-09-2015 maakt hij bezwaar dat op 18-09-2015 wordt afgewezen. Op 28-09-2015 gaat hij daartegen in beroep. De verwijzende SPA rechter (Tribunal Superior de Justicia de Madrid) haalt arrest C-255/14 aan waarin het HvJEU heeft geoordeeld over de berekening van een boete wegens niet nakoming van de aangifteplicht (niet evenredig). Het HvJEU wijst in die uitspraak op het doel van de sanctie (in artikel 9 van Vo. 1889/2005): het bestraffen van de niet-nakoming, niet van frauduleuze of illegale activiteiten. Ook verzoeker wijst op de noodzakelijke evenredigheid van de boete zoals gesteld in artikel 9.1 van de Vo. Verweerder (MinEZ) stelt echter dat in artikel 3.1 van de Vo. enkel de verplichting de verplichting voor iedere natuurlijke persoon die de EU binnenkomt of verlaat, om het vervoer van liquide middelen ten bedrage van € 10.000 of meer aan te geven. Hij stelt dat de maatregel die in casu aan de orde is, dus niet kan worden getoetst aan de bepalingen van Vo. 1889/2005, waarin wordt verwezen naar transacties door middel van kredietinstellingen en financiële instellingen, maar dat gekeken moet worden naar het primaire recht, te weten VWEU artikel 65.1 b (gerechtvaardigde beperkingen kapitaalverkeer). Aangezien de verwijzende rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van onderdelen van de SPA wet met Vo. 1889/2005 legt hij het HvJEU de volgende vragen voor: 1.1. - Moet artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan niet-nakoming van de in artikel 3 van die verordening neergelegde aangifteplicht kan worden bestraft met een boete die tot tweemaal de waarde van de gebruikte betaalmiddelen kan bedragen? 1.2. - Moet artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin het ontbreken van bewijs van de rechtmatige oorsprong van de betaalmiddelen en inconsistentie tussen de activiteit van de betrokkene [en het bedrag van de vervoerde middelen] als verzwarende omstandigheden bij niet-nakoming van de aangifteplicht worden beschouwd? 1.3. - Indien de eerste twee vragen bevestigend moeten worden beantwoord, moet artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten dan aldus worden uitgelegd dat aan het evenredigheidsbeginsel is voldaan indien, ongeacht het bedrag van de vervoerde middelen, een financiële sanctie wordt opgelegd van ten hoogste 25% van de niet-aangegeven liquide middelen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-255/14 Chmielewski Specifiek beleidsterrein: FIN