C-199/15 Ciclat

Contentverzamelaar

C-199/15 Ciclat

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   2 juli 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   18 juli 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   18 augustus 2015
Trefwoorden: overheidsopdrachten; recht vrije vestiging; vrij verkeer diensten

Onderwerp
- VWEU artikel 49 (vrije vestiging); artikel 56 (vrij verkeer diensten)
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134, blz. 114, met rectificatie in Pb 2009, L 351, blz. 44), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1177/2009 van de Commissie van 30 november 2009
 

Verzoekster, een consortium, heeft ingeschreven op een door verweerster Consip uitgeschreven en in het PbEU bekendgemaakte opdracht voor schoonmaak- en andere diensten van openbare gebouwen. Het gaat om dertien percelen waarop afzonderlijk kan worden ingeschreven. Verzoekster schrijft in op twee percelen. Zij voldoet tevens aan de in de aankondiging op straffe van uitsluiting verplicht gestelde verklaring dat zij aan de in de ITA wet (nr 163/2006) neergelegde algemene vereisten voor deelneming aan de aanbesteding voldoet en geeft het onderdeel van haar consortium op dat voor de uitvoering zou moeten instaan. Dat onderdeel (Ancora) legt ook de vereiste verklaring (een zgn ‘DURC’)af waarin onder meer opgenomen dat indiener geen onherroepelijk vastgestelde schendingen van de voorschriften op het vlak van socialezekerheidsbijdragen heeft begaan.
Verzoekster wordt geselecteerd maar na controle alsnog uitgesloten omdat eind 2012 wordt geconstateerd dat Ancora te laat aan haar betalingsverplichtingen voor sociale zekerheidsbijdragen heeft voldaan. Tegen dat besluit start verzoekster een procedure. De rechter verwerpt het beroep omdat volgens wet 163/2006 betaling van de sociale zekerheidsbijdrage op het moment van indienen van de offerte moet zijn voltooid en dat was in het geval van Ancora niet zo. Verzoekster gaat in hoger beroep. Zij meent dat tardieve betaling niet als ernstige schending kan worden aangemerkt en dat regularisering (herstel) tijdens de procedure mogelijk was geweest omdat het mankement tijdig is verholpen.
Volgens de verwijzende ITA rechter (RvS) komt uit ITA rechtspraak naar voren dat het bestuur niet langer mag oordelen over de mate van ernst van niet-betaling van sociale zekerheidsbijdragen, want dat is wettelijk vastgelegd. Regularisering is dan ook niet van toepassing. Het gaat dus om één moment in de procedure (tijdstip indienen) dat indiener aan alle voorwaarden moet voldoen. (Ernstige) schendingen vóór dat tijdstip die tijdig zijn ‘verholpen’ hebben geen negatieve invloed op deelname. De verwijzende rechter vraagt zich af de ITA regeling verenigbaar is met EURrecht en legt de volgende vraag aan het HvJEU voor: “Verzetten artikel 45 van richtlijn 18/2004, gelezen in het licht van het redelijkheidsbeginsel, en de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU zich tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan voor aanbestedingsprocedures boven het drempelbedrag ambtshalve mag worden verzocht om een door de socialezekerheidsinstanties opgesteld getuigschrift (DURC) en de aanbestedende dienst verplicht is om als een beletsel voor deelneming aan te merken een getuigschrift waaruit blijkt dat in het verleden een schending van de bijdragebetalingsvoorschriften is begaan, welke schending zich meer in het bijzonder voordeed op het tijdstip van de deelneming, maar waarvan de ondernemer – die op het tijdstip van de deelneming in het bezit was van een geldig positief DURC – geen weet had, en die zich op het tijdstip van de gunning of van de ambtshalve verrichte controle hoe dan ook niet langer voordeed?”

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten