C-2/06, Kempter, arrest van 12 februari 2008
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van 12 februari 2008, in de zaak C-02/06, Willy Kempter KG tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas
Betrokken departementen Alle departementen
Sleutelwoorden Definitief geworden besluit van bestuursorgaan - “formele rechtskracht” - Interpretatie van arrest Hof van Justitie C-453/00 Kühne en Heitz - Heronderzoek en intrekking - Beperkingen in de tijd. Beleidsrelevantie Het onderhavige arrest verduidelijkt twee voorwaarden uit het arrest C-453/00, Kühne en Heitz, voor heronderzoek van een onaantastbaar geworden bestuursbesluit op grond van het gemeenschapsrecht.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Kempter heeft van 1990 tot en met 1992 runderen uitgevoerd naar landen buiten de EU en had daarvoor uitvoerrestituties gevraagd en gekregen van het Hauptzollamt. Bij latere controle bleek dat een deel van de dieren reeds vóór de daadwerkelijke invoer was gestorven of een noodslachting had ondergaan. Op grond hiervan werden reeds uitgekeerde restituties teruggevorderd. Met het in laatste instantie verwerpen van het hoger beroep door het Bundesfinanzhof werd het terugvorderingsbesluit definitief. Kempter voerde in de nationale gerechtelijke procedures géén schendingen van het gemeenschapsrecht aan. Een half jaar later oordeelde het HvJ EG in zaak C-110/99, Emsland-Stärke, dat de voorwaarde voor toekenning van uitvoerrestituties, inhoudende dat er sprake moet zijn van daadwerkelijke invoer in een derde land, alleen vóór de toekenning ervan aan de begunstigde kan worden tegengeworpen. Nadat het Bundesfinanzhof dit arrest had toegepast in een andere zaak, diende Kempter - 21 maanden na het arrest van het HvJ EG - een verzoek tot heroverweging van het terugvorderingsbesluit in bij het Hauptzollamt, dat dit verzoek vervolgens afwees. Naar aanleiding van het door Kempter ingestelde beroep tegen deze afwijzing stelt de nationale rechter vragen over de uitleg van het arrest Kühne en Heitz. Het Hof oordeelt dat het voor de eventuele plicht van een bestuursorgaan tot heroverweging van een besluit dat door een uitspraak van een nationale rechter in laatste instantie definitief is geworden, niet is vereist dat de verzoekende partij zich in het kader van het eerdere nationale beroep tegen dat besluit heeft beroepen op het gemeenschapsrecht. Aan de voorwaarde dat er in de gewraakte uitspraak van de nationale rechter sprake is van een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht is voldaan indien dit punt van gemeenschapsrecht door de nationale rechter is onderzocht, zoals in deze zaak, dan wel door hem ambtshalve had kunnen worden opgeworpen (r.o. 44). Verder concludeert het Hof dat het gemeenschapsrecht niet voorziet in een beperking in de tijd voor de indiening van een verzoek tot heroverweging van een bestuursbesluit. Het staat lidstaten vrij om, met inachtneming van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid van de nationale procedurevoorschriften, redelijke beroepstermijnen vast te stellen.
Eerste inventarisatie van mogelijke effecten De inhoud van het onderhavige arrest dient betrokken te worden in de vaststelling door nationale bestuursorganen en rechters van een eventuele verplichting tot heroverweging van een bestuursbesluit op grond van het gemeenschapsrecht. Artikel 4:6 Awb, dat ziet op de behandeling van een nieuwe aanvraag na een gedeeltelijke of geheel afwijzende beschikking, dient daarbij overeenkomstig te worden toegepast. De Awb kent geen vaste termijn voor de indiening van een verzoek tot heroverweging; het is aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of een dergelijk verzoek binnen een redelijke termijn is gedaan. Aanpassing van nationale regelgeving is niet noodzakelijk.
Voorstel van behandeling De ICER zendt het arrest en het bijbehorende signaleringsfiche ter kennisneming aan alle ministers. Tevens wordt voorgesteld dit fiche door te sturen naar de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.