C-2/25 Helvetia Versicherungen
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 25 februari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 11 april 2025
Trefwoorden: verzekeringsrecht, opzeggingsrecht, latere consensuele wijzigingen
Onderwerp: Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking): overweging 79, artikel 185 en artikel 186.
Feiten: De zaak draait om een levensverzekeringsovereenkomst uit 2013 met een maandpremie van 50 euro en jaarlijkse waardeaanpassing. In 2014 werd de premie op verzoek van de verzekeringnemer verhoogd naar 100 euro, met een uitsluiting van waardeaanpassing dat jaar. In 2015 werd de waardeaanpassing hersteld. In 2022 wilde de verzekeringnemer deze wijzigingen opzeggen, met als reden dat zij niet juist was geïnformeerd over haar opzeggingsrecht, en eiste terugbetaling van premieverschillen. De verzekeraar wees dit af, stellende dat het opzeggingsrecht alleen gold bij het sluiten, niet bij wijzigingen van de overeenkomst. De rechtbank en het hof verwierpen de vordering, omdat de informatie volgens hen voldeed aan wettelijke eisen en geen opzeggingsrecht vereiste bij wijzigingen.
Overweging: De Oostenrijkse rechter vraagt of het opzeggingsrecht van de verzekeringnemer volgens de Oostenrijkse wetgeving en richtlijn 2009/138 (Solvabiliteit II) niet alleen geldt bij het sluiten van een levensverzekering, maar ook bij latere consensuele wijzigingen van de overeenkomst, en of er dan een informatieplicht bestaat. Volgens artikel 186 van de richtlijn geldt het opzeggingsrecht expliciet alleen bij de initiële sluiting van de overeenkomst, maar overweging 79 en artikel 185, lid 5, suggereren dat informatieplichten ook bij wijzigingen van kracht kunnen zijn. De rechter wijst erop dat Duitse rechtsleer hierover verdeeld is: sommige juristen vinden dat elke wijziging opzeggingsrecht kan geven, terwijl anderen dit beperken tot wezenlijke wijzigingen met economische impact. Gezien de onzekerheid wendt de rechter zich tot het Hof voor verduidelijking.
Prejudiciële vragen: 1. 1. Moeten artikel 185, lid 1, lid 3, onder j), en lid 5, onder c), en artikel 186, lid 1, van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) aldus worden uitgelegd dat de verzekeringnemer een levensverzekeringsovereenkomst ook kan opzeggen wanneer deze later via een afzonderlijke overeenkomst wordt gewijzigd? 2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan de verzekeringnemer de overeenkomst krachtens artikel 186, lid 1, van richtlijn 2009/138 steeds opzeggen wanneer deze later via een afzonderlijke overeenkomst wordt gewijzigd, of hangt dit af van de omvang en betekenis van de wijziging voor de verzekeringnemer?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-355/18 tot en met C-357/18 en C-479/18
Specifiek beleidsterrein: FIN