C-201/24 A.En. Slovensko  

Contentverzamelaar

C-201/24 A.En. Slovensko  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    20 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    6 juli 2024

Trefwoorden: BTW; heffing; vermogenswinst

Onderwerp:  Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat: artikel 4, lid 1 en artikel 9.

Feiten:

Verzoekende partij is ‘A.En. Slovensko’, een entiteit dat lid is van een ondernemingengroep die actief is in de sectoren van elektriciteitsproductie en -handel, gas en stadsverwarming. De entiteit verricht gereguleerde activiteiten die onderworpen kunnen zijn aan speciale heffingen. De belastingautoriteiten hebben een aanslagbiljet uitgereikt met een belastingschuld vanwege de herziening van de speciale heffingen voor de belastingtijdvakken van 2017. Hiertegen heeft verzoekende partij beroep ingesteld, omdat het bedrag van de vergoeding was bepaald op het totale financiële resultaat dat door de entiteit werd behaald, en niet uitsluitend op het financiële resultaat dat werd behaald met de uitvoering van de gereguleerde activiteiten.

Overweging:

De entiteit had aandelen in handelsvennootschappen ingebracht als bijdrage in natura. Deze aandelen werden tegen hun lagere boekwaarde en niet tegen hun hogere getaxeerde waarde vastgesteld. Dit verschil in werkelijke waarde van de aandelen werden als inkomsten geboekt, wat boekhoudkundig gezien leidde tot een stijging van het financiële resultaat. Deze stijging kwam echter niet door de uitvoer van de gereguleerde activiteiten waar een heffing over kan worden opgelegd, en de verwijzende rechter vraagt zich daarom af of de heffing hierover in strijd is met de beoogde doelstellingen van richtlijn 2009/133. Tevens vraagt de verwijzende rechter zich af of de richtlijn kan worden ingeroepen in een zaak over een transactie die is verricht tussen in Slowakije gevestigde vennootschappen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 4, lid 1, juncto artikel 9 van richtlijn 2009/133/EG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht (wet betreffende de speciale heffing) op grond waarvan ook vermogenswinst die voortvloeit uit transacties (inbreng van activa) tussen in Slowakije gevestigde vennootschappen, aan een speciale heffing wordt onderworpen?

2. Kan artikel 4, lid 1, juncto artikel 9 van richtlijn 2009/133/EG, volgens hetwelk vermogenswinst uit de inbreng van activa, berekend als het verschil tussen de werkelijke waarde van de ingebrachte activa en passiva en hun fiscale waarde, niet wordt belast, ook worden ingeroepen in geval van een binnenlandse transactie tussen in dezelfde lidstaat gevestigde vennootschappen, wanneer de uit een dergelijke transactie voortvloeiende vermogenswinst naar nationaal recht wordt belast met een heffing die fiscale gevolgen heeft (namelijk een speciale heffing)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-376/18 Slovenské elektrárne; C-662/18 en C-672/18 AQ en DN; C-327/16 en C-421/16; C-267/99; C-257/17 C en A; C-827/21

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal