C-204/15 Latspas

Contentverzamelaar

C-204/15 Latspas

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 juni 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   09 juli 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   09 augustus 2015
Trefwoorden: douanewetboek; motiveringsvereiste

Onderwerp
- Handvest artikel 41 (recht op behoorlijk bestuur)
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek

Verzoekster heeft in maart 2010 aangifte gedaan bij de LET douaneAut voor doorvoer van goederen uit RUS, via EU-grondgebied (LIT) naar Kazachstan. De goederen zijn nooit in LIT aangekomen. Verzoekster krijgt dan ook in november 2010 alsnog een rekening van de LET belastingdienst (verweerster) voor douanerechten en btw. Verweerster bepaalt de waarde van de zending volgens artikel 31 van Vo. 2913/92 omdat zij de gebruikelijke waarderingsmethoden (artikel 29 Vo) niet kan toepassen. Verzoekster vraagt vernietiging van dat besluit. Zij wordt in eerste instantie in het gelijk gesteld wegens onvoldoende motivering: de rechter oordeelt dat er geen rechtsgrond voor de gehanteerde waarderingsmethode is omdat verweerster verzoekster erop had moeten wijzen dat het goederen betrof die voor de eerste keer vanuit RUS in LET werden ingevoerd. Verweerster gaat in cassatie. Zij stelt dat verzoekster in zowel de administratieve procedure als in beroep argumenten heeft gebezigd waaruit blijkt dat zij wel degelijk op de hoogte was van de reden waarom verweerster belasting vordert.

Voor de verwijzende LET rechter (bestuursrechtelijke kamer Hooggerechtshof) rijst de vraag of de oorspronkelijke bedoeling van de importeur, het verkopen van de goederen buiten de EU, eraan in de weg kan staan dat de waarde van de goederen volgens de (gebruikelijke) transactiewaarde wordt vastgesteld. Daarnaast vraagt hij zich af of het oordeel van de eerste rechter terecht op een motiveringsgebrek was gegrond. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Moet artikel 29, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel vastgestelde methode ook van toepassing is wanneer goederen, die aan rechten bij invoer zijn onderworpen, naar aanleiding van invoer en in het vrije verkeer brengen in het douanegebied van de Gemeenschap tijdens de doorvoer aan het douanetoezicht zijn onttrokken en niet voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap, maar voor uitvoer uit de Gemeenschap zijn verkocht?
2) Moet het woord „achtereenvolgens” in artikel 30, lid 1, van verordening nr. 2913/92 in samenhang met het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op behoorlijk bestuur en het beginsel dat bestuurshandelingen moeten worden gemotiveerd, aldus worden uitgelegd dat de belastingdienst, om tot de conclusie te kunnen komen dat de methode van artikel 31 moet worden toegepast, in iedere bestuurshandeling moet verklaren waarom de in de artikelen 29 en 30 vastgestelde methoden voor de vaststelling van de douanewaarde van goederen in die specifieke omstandigheden niet kunnen worden toegepast?

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten