C-205/23 Engie Romania
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 mei 2023 Schriftelijke opmerkingen: 15 juli 2023
Trefwoorden: interne markt voor aardgas; transparantieverplichting; ne bis in idem-beginsel en beginsel van evenredigheid
Onderwerp: uitleg van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2009/73 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas; transparantieverplichting; opleggen van andere prijs dan de marktprijs; ne bis in idem-beginsel (artikel 50 en 52, leden 1 en 3 van het Handvest) en evenredigheidsbeginsel.
Feiten: Engie România SA (hierna: Engie) is een erkende aardgasleverancier. De nationale regelgevende instantie voor energie in ROE (hierna: de ANRE) heeft aan haar een proces-verbaal opgelegd wegens administratieve overtredingen. Tegen dat proces-verbaal heeft Engie beroep ingesteld bij de rechter in eerste aanleg en vervolgens hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Volgens de ANRE heeft Engie o.a. aan eindgebruikers geen transparante informatie verschaft over toegepaste prijzen/tarieven. Dientengevolge is Engie haar transparantieverplichting niet nagekomen. Naast de ANRE, heeft ook de nationale instantie voor consumentenbescherming dezelfde feiten gekwalificeerd als niet-nakoming van een wettelijke verplichting in de betrekkingen met consumenten. De verwijzende rechter stelt vast dat beide instanties aan Engie dezelfde regularisatieverplichting hebben opgelegd. Die plicht bestaat in het herstellen van de prijs zoals die is vastgesteld in de standaardoffertes in april 2021. In het licht van de ontwikkeling van de prijs op de markt in de periode juli–september 2021, is deze vastgestelde prijs echter beduidend lager dan de prijs voor de aankoop van aardgas op de vrije markt.
Overweging:
• De verwijzende rechter verzoekt het Hof om uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2009/73, die in nationaal recht is omgezet in titel II van wet nr. 123/2012. Op basis van die wet is het proces-verbaal van 11 oktober 2021 opgemaakt.
• Deze rechter merkt op dat het noodzakelijk is de kwestie voor te leggen aan het Hof teneinde te verduidelijken of de regelgevende instantie van een lidstaat een leverancier van aardgas een andere prijs kan opleggen dan de marktprijs, waarvoor regels zijn gesteld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2009/73, in een situatie waarin die instantie de leverancier niet-nakoming van de transparantieverplichting ten aanzien van de afnemers verwijt op grond van een normatieve handeling waarbij deze richtlijn in nationaal recht is omgezet.
• Met de tweede vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van de artikelen 50 en 52, leden 1 en 3, van het Handvest. Beantwoording van die vraag is noodzakelijk teneinde te verduidelijken of de toepassing van het beginsel ne bis in idem (dat in dit geval ook in het nationale recht is geregeld op grond van de OG nr. 2/2001) kan worden beperkt in het geval van een dubbele sanctie, die is gebaseerd is op verschillende rechtsgrondslagen (respectievelijk wet nr. 123/2012 en wet nr. 363/2007), voor dezelfde feiten.
Prejudiciële vragen:
1) Kan een vermeende niet-nakoming van de transparantieverplichting die rust op de leveranciers van aardgas in hun betrekkingen met huishoudelijke afnemers, die is omgezet in nationale wetgeving en in die wetgeving als een administratieve overtreding geldt, ertoe leiden dat de bevoegde nationale instantie een leverancier van aardgas ook verplicht om in zijn betrekkingen met consumenten een administratief vastgestelde prijs te hanteren, die geen rekening houdt met het beginsel van vrije prijsvorming op de aardgasmarkt zoals vastgesteld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG?
2) Kan het feit dat aan een leverancier van aardgas een sanctie wordt opgelegd door zowel de instantie voor consumentenbescherming als de regelgevende instantie voor energie, door middel van twee verschillende processen-verbaal houdende vaststelling van een administratieve overtreding waarmee aan de leverancier dezelfde maatregelen worden opgelegd (duplicatie van de administratieve handelingen waarbij maatregelen worden opgelegd), worden beschouwd als een gerechtvaardigde beperking van het beginsel ne bis in idem in de zin van artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, of is er sprake van schending van dat beginsel?
Wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd bij een dergelijke cumulatie van handelingen waarbij dezelfde maatregelen worden opgelegd op basis van identieke feiten door verschillende instanties?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: EZK en JenV