C-206/21 Prefet de Saone-et-Loire
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 25 mei 2021Schriftelijke opmerkingen: 11 juli 2021
Trefwoorden : sociale bijstand; ziektekostenverzekering; migratie;
Onderwerp :
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG;
Feiten:
X is een Belgisch onderdaan die op 01-07-2016 in Frankrijk is binnengekomen. Bij besluit van 14-08-2018 werd hem voor de eerste keer een verblijfstitel geweigerd en werd hij gelast het grondgebied te verlaten, waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Daarna zijn de verzoeken van X afgewezen door o.a. de cour administrative d’appel de Lyon en de préfet de Saône-et-Loire. X oefent geen beroeps-werkzaamheid in Frankrijk uit en ontvangt een uitkering voor gehandicapte volwassenen, een niet op premie- of bijdragebetaling berustende sociale uitkering. Bij het bestreden besluit van 23-11-2020 heeft de préfet de Saône-et-Loire X gelast het Franse grondgebied binnen dertig dagen te verlaten, omdat hij niet over eigen bestaansmiddelen beschikt en zijn verblijf op het Franse grondgebied neerkomt op rechtsmisbruik, gelet op de belasting die hij aldus voor het socialebijstandsstelsel vormt. Met het onderhavige beroep verzoekt X om nietigverklaring van dit besluit waarbij hem een inreisverbod op het Franse grondgebied van een jaar werd opgelegd. X stelt dat zijn verwijdering van het Franse grondgebied in strijd is met de artikelen 8 en 14 EVRM, alsmede met artikel 21 van het Handvest, aangezien de uitkering voor gehandicapte volwassenen niet in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van het eigen en toereikende karakter van de bestaansmiddelen. Het het besluit tot verwijdering zou in strijd zijn met artikel 8 EVRM en zou blijk geven van een kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden.
Overweging:
Hoewel artikel R. 121-4 van het wetboek betreffende de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen en inzake het asielrecht bepaalt dat alle niet op premie- of bijdragebetaling berustende sociale uitkeringen, en niet alleen de uitkering voor gehandicapte volwassenen, in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de belasting die een Unieburger vormt, rijst de onderstaande vraag. Deze vraag is bepalend voor de uitkomst van het door de tribunal te beslechten geding en levert een ernstige moeilijkheid op.
Prejudiciële vraag:
Leiden artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 4, van richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004, door te vereisen dat een burger van de Unie over een ziektekostenverzekering en voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat hij ten laste komt van het socialebijstandsstelsel, tot een met de in punt 7 van de onderhavige beslissing genoemde bepalingen strijdige indirecte discriminatie van personen die wegens hun handicap geen of slechts een beperkte beroepsactiviteit kunnen uitoefenen en daardoor niet kunnen beschikken over voldoende bestaansmiddelen om in hun levensonderhoud te voorzien, zonder dat zij in aanzienlijke mate of zelfs in buitensporige mate gebruikmaken van het socialebijstandsstelsel van de lidstaat waar zij verblijven?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV-DMB