C-208/15 Stock ‘94

Contentverzamelaar

C-208/15 Stock ‘94

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 juni 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   09 juli 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   09 augustus 2015
Trefwoorden: btw

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoekster is ‘integrator’ in een samenwerkingsverband naar HON recht (landbouwsector). Zij werkt samen met geïntegreerde bedrijven waaraan zij op grond van afzonderlijke overeenkomsten leningen kan verstrekken, waarmee die bedrijven vlottende activa, zoals bijvoorbeeld zaaizaad kunnen aanschaffen. De integrator kan ook helpen bij de verkoop van de opbrengst. In de onderhavige zaak gaat het om contracten die verzoekster heeft afgesloten waarbij de geïntegreerden de verplichting zijn aangegaan bepaalde producten te produceren en de daarvoor benodigde vlottende activa uitsluitend van verzoekster te betrekken. De opbrengst dient als onderpand voor de leningen, er geldt een verrekeningsbeding, en in de door geïntegreerden afgesloten verzekeringen is verzoekster als begunstigde opgenomen. Voor de afhandeling van de verkooptransacties brengt verzoekster aan geïntegreerden 25% btw in rekening. Voor de op de leningen geïncasseerde rente wordt geen btw in rekening gebracht. In 2011 wordt verzoekster gecontroleerd door de regionale belastingdienst (verweerster) die constateert dat er te weinig btw is afgedragen over de rente-inkomsten. Verweerster stelt dat het krediet en de rente daarop niet los kunnen worden gezien van de andere inkomsten zodat ook daarvoor een tarief van 25% geldt. Verzoekster krijgt een naheffing, start een procedure, maar wordt in het ongelijk gesteld. De rechter in eerste aanleg oordeelt dat de financiering alleen mag worden gebruikt voor aankoop van vlottende activa. De verstrekte kredieten alsmede de rente daarop maken deel uit van één en dezelfde door verzoekster verrichte prestatie. De zaak ligt nu voor in cassatie.

De verwijzende HON rechter (cassatierechter) oordeelt dat noch de btw-RL noch de HON btw-wet het integratiecontract als zelfstandig te belasten transactie regelt. Hij ziet in het geldende HON recht geen strijd met EURrechtbepalingen. Om de zaak te kunnen beslissen legt hij de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Moeten de artikelen 1, lid 2, 2, lid 1, onder a) en c), 14, lid 1, 24, lid 1, 73, 78, onder b), en 135, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (hierna: „btw-richtlijn”) aldus worden uitgelegd dat de levering van goederen en de verstrekking van een lening die op basis van een zogenaamd integratiecontract plaatsvinden, voor de btw-behandeling zijn aan te merken als afzonderlijke (distinct and independent) transacties, dan wel als één enkele (single) transactie waarvan de belastinggrondslag behalve de tegenprestatie voor de geleverde goederen ook de rente op de verstrekte lening omvat?
2) Als deze laatste uitlegging in overeenstemming is met de btw-richtlijn, kan deze richtlijn dan met betrekking tot die ene (single) transactie, bestaande uit de btw-plichtige levering van goederen en de van btw vrijgestelde dienst, aldus worden uitgelegd dat die transactie een uitzondering vormt op de algemene toepassing van de btw? Zo ja, aan welke criteria moet worden voldaan?
3) Is het feit dat de integrator krachtens het contract nog andere prestaties mag verrichten voor en [Or. 2] op verzoek van de geïntegreerde en dat hij diens landbouwproducten mag kopen, van belang voor het antwoord op de voorgaande vragen, en zo ja in welke mate?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-41/04 Levob; C-111/05 Aktiebolaget; C-392/11 Field Fisher Waterhouse
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten