C-208/19 (NK)
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 april 2019 Schriftelijke opmerkingen: 9 juni 2019
Trefwoorden : consumentenrechten
Onderwerp :
- Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten
Feiten:
Verzoekster (architect, handelaar in de zin van Richtlijn 2011/83/EU; hierna: “de consumentenrechtenrichtlijn”) vordert van verweerders (consumenten in de zin van dezelfde Richtlijn) betaling van een vergoeding voor haar diensten als architect in opdracht van verweerders. Verweerders hadden contact opgenomen met verzoekster voor de bouw van een eengezinswoning. Verzoekster heeft het perceel van verweerders bezocht en vervolgens hebben zij gezamenlijk de wensen doorgenomen in een koffiehuis. Anderhalve maand later heeft verzoekster de uitgewerkte plannen en de kostenraming aan verweerders gepresenteerd en daarvoor bij hen een bedrag van 3780 euro in rekening gebracht. Verweerders hebben hierop de overeenkomst herroepen, met de reden dat de ontwerpen te ver uit elkaar lagen met hun verwachtingen en instructies. Verzoekster heeft hierop betaling van haar honorarium geëist.
De discussie tussen partijen gaat over de vraag of verweerder het recht heeft de overeenkomst te herroepen. Daarbij komt ook de vraag op naar de toepasselijkheid van de consumentenrechtenrichtlijn. De eerste vraag daarbij is of het gaat om een overeenkomst betreffende de constructie van nieuwe gebouwen. Zulke overeenkomsten zijn uitgesloten van de werking van de Richtlijn (art. 3(3)(f)). Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag is de consumentenrichtlijn van toepassing op de overeenkomst. In dat geval is de tweede vraag of de overeenkomst een overeenkomst is in de zin van art. 16(c) is, waarvoor volgens de Richtlijn geen herroepingsrecht mag gelden.
Overweging:
De verwijzende rechter twijfelt over de beantwoording van de hierboven beschreven vragen. Moet, ten eerste, een overeenkomst die betrekking heeft op het door een architect uit te werken ontwerp voor een nieuwbouwwoning vallen onder het begrip “overeenkomst betreffende de constructie van nieuwe gebouwen”? Daarvoor pleit dat voor nieuwbouw er altijd een ontwerp en bouwplannen moeten worden opgesteld, maar daartegen pleit dat deze overeenkomst strikt genomen niet de bouw van de nieuwbouw betreft. Indien de richtlijn van toepassing is, is de vraag of voor overeenkomsten als deze een herroepingsrecht geldt. Complicerende factor daarbij is dat art. 16(c) Richtlijn dat de uitzonderingen op het herroepingsrecht geeft spreekt over goederen, die worden gedefinieerd als “roerende lichamelijke zaken” (art. 2(3) Richtlijn). Het is de vraag of het ontwerp van de architect onder die definitie valt. Volgens de verwijzende rechter kan dat zeker betoogd worden, maar daartegen pleit dat de intellectuele dienstverrichting bij het ontwerp op de voorgrond staat.
Prejudiciële vragen:
Is een overeenkomst tussen een architect en een consument, volgens welke de architect het ontwerp van een te bouwen eengezinswoning volgens de instructies en wensen van haar opdrachtgever moet uitwerken en in het kader van deze opdracht plannen moet opstellen, een overeenkomst betreffende de levering van „volgens specificaties van de consument vervaardigde goederen, of die duidelijk voor een specifieke persoon bestemd zijn” in de zin van artikel 16, onder c), en artikel 2, punten 3 en 4, van richtlijn 2011/83/EU?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: EZK; BZK