C-211/24 LEGO  

Contentverzamelaar

C-211/24 LEGO  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    8 juli 2024

Trefwoorden: Eigendomsrecht; Uniemodel

Onderwerp:

-             Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen: artikel 8, lid 3, artikel 10 en artikel 89;

-             Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: artikel 3.

Feiten:

Verzoekende partij is LEGO, houder van twee Uniemodellen voor Lego-bouwstenen. De verwerende partij wilde onder het merk ‘Qman’ bouwspeelgoed in Hongarije invoeren, bestaande uit plastic bouwstenen. De douane heeft een sanctieprocedure tegen Qman ingeleid wegens verdenking van inbreuk op industriële-eigendomsrechten.

Overweging:

Artikel 8, van verordening 6/2002 ziet op Uniemodellen die bepaald zijn door hun technische functie en op modellen van verbinding. Op grond van lid 3 van het artikel kan een model dat tot doel heeft de samenvoegingen of verbinding van onderlinge verwisselbare voortbrengselen mogelijk te maken, onder de voorwaarden van een Gemeenschapsmodel beschermd worden. Uit rechtspraak van het Hof blijkt dat bescherming uit hoofde van deze bepaling zich uitstrekt tot elk model dat bij de ‘geïnformeerde gebruiker’ geen andere algemene indruk wekt. De verwijzende rechter vraagt om meer uitleg van het begrip geïnformeerde gebruiker. Tevens vraagt hij zich af wat zijn beoordelingsvrijheid is om aan de vorderingen van de modelhouder met betrekking tot de inbreuk tegemoet te komen.

Prejudiciële vragen:

1) Verdraagt het zich in een geval als dat in het hoofdgeding, waarin een modelhouder zich op een uit hoofde van artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (hierna: „verordening”) beschermd model beroept ten aanzien van een of meer bouwstenen van een bouwspel van de gedaagde die net als de bouwstenen in het model van de eiser bedoeld zijn om samenvoeging mogelijk te maken, met het Unierecht dat de rechterlijke instanties bij het – in de zin van artikel 10 van de verordening – beoordelen van de draagwijdte van de bescherming van het model van de eiser:

– uitgaan van een geïnformeerde gebruiker die, waar het gaat om de functie van het model en de functie van het voortbrengsel, over de technische kennis beschikt die van een vakman mag worden verwacht;

– een geïnformeerde gebruiker beschouwen als iemand die het model van de eiser en het voortbrengsel van de gedaagde vergelijkt door middel van een grondig, technisch en methodisch onderzoek, en

– aannemen dat deze geïnformeerde gebruiker zijn algemene indruk van het model en van het voortbrengsel voornamelijk vanuit technisch oogpunt vormt?

2) Indien in het hierboven beschreven geval de door het model van de eiser verleende bescherming zich uitstrekt tot een of enkele bouwstenen van het bouwspel van de gedaagde, maar het slechts om een gering aantal gaat in verhouding tot het totale aantal, verdraagt het zich dan met het Unierecht dat de rechter de vordering om de verdere invoer van het bouwspel in het land te verbieden kan afwijzen na rekening te hebben gehouden met de gedeeltelijke aard van de inbreuk, de beperkte ernst en omvang daarvan ten opzichte van de waar in haar geheel en het belang dat bestaat bij de onbelemmerde handel in een grotendeels niet ter discussie staand bouwspel, welke redenen worden aangemerkt als „bijzondere redenen” in de zin van artikel 89, lid 1, van de verordening?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-395/16 DOCERAM; C-281/10 P PepsiCo/Promer Mon Graphic Group

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten