C-212/24, C-226/24 en C-227/24 L.T. e.a.  

Contentverzamelaar

C-212/24, C-226/24 en C-227/24 L.T. e.a.  

Prejudiciële hofzaak
  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    17 jui 2024

Trefwoorden: non-discriminatiebeginsel; arbeidsvoorwaarden

Onderwerp: 
-    Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd: clausule 4;
-    Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;
-    Richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000 tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken.

Feiten:
C-212/24
Verzoekende partij is L.T. Zij heeft een bezwaar ingediend tegen de navorderingsaanslag van verwerende partij, het nationaal instituut voor sociale voorzieningen. De navorderingsaanslag was gebaseerd op het feit dat L.T. bijdragen had betaald voor de landarbeiders die zij in dienst had, maar de bijdragen alleen betaald heeft over de daadwerkelijk gewerkte uren van de arbeiders, en deze dus niet gekoppeld heeft aan een werkdag van 6,5 uur zoals afgesproken in de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao). 

C-226/24 en C-227/24
De feiten van deze zaken komen grotendeels overeen met de feiten in zaak C-212/24.

Overweging:
C-212/24:
In artikel 40 van de cao voor arbeiders in de landbouw en bloementeelt is opgenomen dat arbeiders met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd recht hebben op betaling van het aantal uren dat zij op een dag daadwerkelijk hebben gewerkt. Voor de arbeiders met een contract voor onbepaalde tijd staat in artikel 30 van de coa dat de arbeidstijd is vastgesteld op 39 uur per week, gelijk aan 6,5 uur per dag. De verwijzende rechter vraagt zich af of het toegepaste rechtsbeginsel van de nationale rechter in overeenstemming is met clausule 4 van richtlijn 1999/70. Deze clausule bevat een non-discriminatiebeginsel voor de arbeidsvoorwaarden van arbeiders met een vast contract en een tijdelijk contract. 

C-226/24 en C-227/24:
De overwegingen van de verwijzende rechter zijn gelijk aan die in de zaak C-212/24.

Prejudiciële vragen: C-212/24 C-226/24 en C-227/24 zijn identiek
1) Moet clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale collectieve afspraken als in artikel 40 van de C.C.N.L. [nationale collectieve arbeidsovereenkomst] voor arbeiders in de landbouw en de bloementeelt van 6 juli 2006, zoals uitgelegd door de Corte di cassazione – een uitlegging die bindend is voor de verwijzende rechter – waarin arbeiders in de landbouw met een overeenkomst voor bepaalde tijd het recht wordt toegekend op betaling van het aantal uren dat zij op een dag daadwerkelijk hebben gewerkt, terwijl artikel 30 van de C.C.N.L. aan arbeiders in de landbouw met een overeenkomst voor onbepaalde tijd een recht op een beloning toekent dat is gebaseerd op een werkdag van 6,5 uur? 

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat ook de vaststelling van de hoogte van de verplichte socialezekerheidsbijdrage die verschuldigd is voor landarbeiders met een overeenkomst voor bepaalde tijd in het kader van een ondernemings- of sectoriële regeling inzake sociale zekerheid onder de arbeidsvoorwaarden valt, met als gevolg dat die bijdrage moet worden vastgesteld op grond van hetzelfde criterium als voor landarbeiders met een overeenkomst voor onbepaalde tijd, en dus moet worden gekoppeld aan de in de collectieve onderhandelingen vastgestelde arbeidstijden, en niet op basis van de daadwerkelijk gewerkte uren? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-307/05; C-361/12; C-268/06; C-555/07; C-660/20.

Specifiek beleidsterrein: SZW