C-216/21 Asociatia Forumul Judecatorilor din Romania 

Contentverzamelaar

C-216/21 Asociatia Forumul Judecatorilor din Romania 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 juli 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     18 augustus 2021

Trefwoorden : rechterlijke onafhankelijkheid; toetreding Roemenië EU; Handvest;

Onderwerp :

-           Verdrag betreffende de Europese Unie;

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie;

-           Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, gehecht aan het Toetredingsverdrag;

-           Beschikking 2006/928/EG van de Europese Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie;

Feiten:

Verzoekende partijen (vereniging Roemeens rechtersforum en YN) hebben verzocht om gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de Afdeling voor rechters van 17-09-2019. De beslissing keurde de verordening betreffende de organisatie en de uitvoering van het vergelijkend onderzoek ter bevordering van rechters goed (hierna: bestreden verordening). De bestreden verordening doet volgens de verzoekers af aan het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid en is vastgesteld in strijd met de aanbevelingen in de verslagen die de Europese Commissie heeft opgesteld in het kader van het bij beschikking 2006/928 ingestelde mechanisme (hierna: MCV). Zij betogen dat de bestreden verordening een procedure voor de bevordering van rechters invoert die grotendeels wordt gevoerd door de presidenten van de gerechtshoven, hetgeen een radicale wijziging vormt ten opzichte van de eerdere bevorderingsprocedure, die 15 jaar lang is toegepast en berustte op een landelijk schriftelijk examen. Volgens verzoekers heeft de bestreden verordening het bevorderingsexamen op basis van verdienste volledig afgeschaft, en wordt groter belang gehecht aan de subjectieve beoordelingen van de leden van  een commissie. Verweerder heeft zich in wezen op het standpunt gesteld dat het Unierecht in casu direct noch indirect van toepassing is, aangezien de nationale rechter bij de beslechting van de zaak enkel moet onderzoeken of de bestreden verordening verenigbaar is met de juridisch hogere normatieve handeling op basis waarvan zij is vastgesteld, te weten wet nr. 303/2004, zoals opnieuw bekendgemaakt, met latere wijzigingen en aanvullingen.

Overweging:

De verwijzende rechter is van oordeel dat er gerede twijfel bestaat over de juiste uitlegging van het in casu toepasselijke Unierecht en dat een verzoek aan het Hof om beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen ook nuttig is omdat het gaat om een nieuw vraagstuk, dat van algemeen belang is voor de uniforme toepassing van het Unierecht en tot nu toe in de rechtspraak nog niet is opgelost.

Prejudiciële vragen:

1) Dient het bij beschikking 2006/928/EG van de Europese Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing te worden beschouwd als een handeling van een instelling van de Unie in de zin van artikel 267 VWEU, die ter uitlegging kan worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie? Behoren de inhoud, de aard en de looptijd van het bij beschikking 2006/928/EG van de Europese Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing tot de werkingssfeer van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, dat Roemenië op 25 april 2005 in Luxemburg heeft ondertekend? Zijn de vereisten die zijn geformuleerd in de in het kader van dat mechanisme opgestelde verslagen bindend voor Roemenië?

2) Kan het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, [lid] 1, tweede [alinea] van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, alsmede in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende artikel 2 VEU, aldus worden gelezen dat het ook slaat op procedures tot bevordering van zittende rechters?

3) Wordt dit beginsel geschonden wanneer een systeem voor bevordering naar de hoogste rechterlijke instantie wordt ingesteld dat uitsluitend is gebaseerd op een summiere beoordeling van de werkzaamheden en het gedrag door een commissie bestaande uit de president en rechters van deze beroepsinstantie, die afzonderlijk rechters periodiek evalueren en hen beoordelen met het oog op bevordering maar ook de rechterlijke toetsing van hun uitspraken uitvoeren?

4) Wordt het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19 [lid] 1, tweede [alinea], van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, alsmede in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende artikel 2 VEU, geschonden indien Roemenië de voorspelbaarheid en rechtszekerheid van het Unierecht ondermijnt door gedurende 10 jaar het mechanisme voor samenwerking en toetsing met de op grond daarvan opgestelde verslagen te aanvaarden en zich eraan te conformeren, maar daarna onaangekondigd de bevorderingsprocedure voor rechters met uitvoerende functies te wijzigen, in strijd met de aanbevelingen in het kader van dat mechanisme?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Associação Sindical dos Juízes Portugueses C-64/16 ; C-506/04 ; Commissie/Polen C-619/18; C-558/18 en C-563/18; C-824/18; C-585/18, C-624/18 en C-625/18; Minister for Justice and Equality C-216/18; C-258/14; C-310/10.

Specifiek beleidsterrein: JenV; BZ;