C-220/19 Promociones Oliva Park

Contentverzamelaar

C-220/19 Promociones Oliva Park

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 3 mei 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 juni 2019

Trefwoorden : accijns, belastingen, hernieuwbare energie

Onderwerp :

- Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit;

- Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG;

- Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG;

- Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG;

 

Feiten:

Verzoekster heeft de bij bestuursbesluit van 28.09.2017 opgelegde betaling van de belasting over de waarde van stroomproductie (hierna: IVPEE) aangevochten. Verzoekster stelde dat de in wet 15/2012 geregelde IVPEE onverenigbaar is met het Unierecht, aangezien het een aanvullende belasting betreft ten opzichte van reeds bestaande belastingen die op hetzelfde goed of dezelfde dienst worden geheven, en dus eigenlijk een indirecte belasting is die met het oog op het genereren van belastinginkomsten wordt geheven op de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, die wordt gediscrimineerd ten opzichte van de productie van energie uit andere, niet-hernieuwbare bronnen, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naar de intensiteit en de vervuiling van het milieu. Bovendien stelt verzoekster dat de IVPEE geen niet-fiscale doelen heeft en in strijd is met de vrije markt en de vrijheid van ondernemerschap. Verzoekster vordert nietigverklaring van de bestreden handelingen en terugbetaling van de afgedragen inkomsten. De landsadvocaat verzoekt om verwerping van het beroep, en verzet zich ook tegen alle prejudiciële vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht met betrekking tot de IVPEE en voert hiervoor aan dat: a) de hoogste rechterlijke instantie van Spanje reeds heeft vastgesteld dat de IVPEE niet onverenigbaar is met het Unierecht; b) de IVPEE een directe, zakelijke belasting en alles behalve een indirecte belasting is, die wordt geheven op de bedrijfsactiviteit van de productie van elektriciteit, waardoor de Europese richtlijnen betreffende indirecte belastingen of accijnzen niet van toepassing zijn; c) het geen belasting is die wordt geheven op het verbruik noch waarvan de kosten worden afgewenteld op de consument; d) de IVPEE voor specifieke milieudoeleinden wordt geheven en dus geen belasting is die louter met het oog op belastinginkomsten wordt geheven; e) de belasting bedoeld is om hernieuwbare energie te bevorderen, zonder enige discriminatie van de energie uit hernieuwbare bronnen.

 

Overweging:

Wat de relevantie van de prejudiciële vragen betreft, erkent de verwijzende rechter dat de Tribunal Supremo aan de Tribunal Constitucional een ongrondwettigheidsvraag heeft voorgelegd en zich daarbij op het standpunt stelde dat “wet 15/2012 wat de IVPEE betreft niet onverenigbaar is met de rechtsorde van de Europese Unie”. De verwijzende rechter meent echter dat a) de Tribunal Supremo in die beschikking geen argumenten naar voren heeft gebracht voor zijn zienswijze noch de redenen van zijn beslissing heeft gegeven; b) de Tribunal Supremo in de beschikking van 14 juni 2016 en in hetzelfde cassatieberoep nr. 2554/2014 daarentegen zelf het milieudoel van de IVPEE in twijfel had getrokken, en c) niets in de wetgeving of in de rechtspraak de Tribunal Supremo verhindert twijfels over de uitlegging van de wet inzake de IVPEE met betrekking tot bepaalde voorschriften van Unierecht voor te leggen aan het Hof. Gelet op een en ander komt de verwijzende rechter tot de conclusie dat om uitspraak te kunnen doen, moet worden verzocht om een prejudiciële beslissing, zodat het Hof de uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaft die nodig zijn om het onderhavige geschil te beslechten.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nominaal directe belasting zoals de IVPEE, die naar haar aard eigenlijk een indirecte belasting is zonder ander specifiek doel dan het innen van belastinggeld, waarvan de kwalificatie naar nationaal recht niet kan primeren op de door het Unierecht verstrekte uitlegging, die gebaseerd is ops de doelstellingen die eigen zijn aan de rechtsorde van de Unie en op de objectieve eigenschappen van de heffing?

2. Dient de IVPEE, hoewel deze heffing als een milieubelasting wordt gekwalificeerd, in wezen enkel om belastinginkomsten te genereren, doordat de productie van elektriciteit en de injectie ervan in het elektriciteitsnet op dezelfde wijze worden belast, ongeacht de intensiteit ervan en de invloed op het milieu, wat in strijd is met artikel 1, artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 3, onder a), dit laatste gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van richtlijn 2009/28/EG?

3. Moet het beginsel van vrije mededinging en bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de IVPEE, voor zover energie uit niet-hernieuwbare bronnen dezelfde fiscale behandeling geniet als energie uit hernieuwbare bronnen, waardoor deze laatste wordt gediscrimineerd en inbreuk wordt gemaakt op de steunregeling als bedoeld in artikel 2, onder k), en overeenkomstige bepalingen van richtlijn 2009/28/EG?

4. Staan, tot slot, voornoemd beginsel van vrije mededinging en de artikelen 32, 33 en 34 (HOOFDSTUK VIII, ORGANISATIE VAN DE TOEGANG TOT HET SYSTEEM) van richtlijn 2009/72/EG in de weg aan de IVPEE op basis van de overweging dat positieve discriminatie van buitenlandse elektriciteitsproducenten ten nadele van de Spaanse producenten mogelijk is, waardoor de interne markt voor elektriciteit en de toegang tot het net worden verstoord?”

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-514/16; C-390/17; C-5/14; C-338/08 en C-339/08; C-189/15; C-82/12

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK