C-222/14 Maistrellis
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 7 juli 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 23 juli 2014 Schriftelijke opmerkingen: 23 augustus 2014 Trefwoorden: sociale zekerheid; ambtenaar; ouderschapsverlof
Onderwerp Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (Pb L 145, blz. 4), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/75/ΕG van de Raad van 15 december 1997 (Pb L 10, blz. 24) (= sinds 8 maart 2012 RL 2010/18/ΕU van de Raad van 08-03-2010 (Pb L 68, blz. 13); - richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (Pb L 204, blz. 23)
Verzoeker is werkzaam bij de rechterlijke macht. Hij vraagt in december 2010 zijn minister om toekenning van bezoldigd verlof van negen maanden om voor zijn op 24 oktober 2010 geboren kind te kunnen zorgen. Zijn verzoek wordt afgewezen op de grond dat dit type verlof volgens de wet slechts aan vrouwelijke leden van de rechterlijke macht kan worden toegekend. Verzoeker gaat tegen de afwijzing in beroep en wordt in het gelijk gesteld omdat de rechter oordeelt dat dit recht (met name volgens RL 96/34/ΕG) geacht moet worden niet enkel van toepassing te zijn op leden van de rechterlijke macht die moeder zijn maar tevens op hen die vader zijn. De zaak wordt terugverwezen naar het Ministerie. Er volgt een nieuw besluit waarbij de aanvraag opnieuw wordt afgewezen, thans met de motivering dat verzoeker volgens de SPA ambtenarenwet geen recht heeft op het bedoelde verlof omdat zijn echtgenote volgens zijn eigen verklaring werkloos is. Het verlof zou alleen kunnen worden toegekend als de echtgenote wegens een ernstige aandoening of ernstig letsel aantoonbaar niet in staat is om naar behoren voor het kind te zorgen.
De verwijzende GRI rechter (RvS) ziet in de EU-regelgeving (de raamovereenkomst, het handvest van de sociale grondrechten) dat in EU-verband bevorderd moet worden dat mannen en vrouwen hun beroeps- en gezinstaken met elkaar kunnen verenigen. Hij vraagt zich af of de in de GRI regeling opgenomen beperkingen wel in overeenstemming zijn met het EURrecht, en stelt het HvJEU de volgende vraag: „Moeten de bepalingen van richtlijn 96/34/ΕG en richtlijn 2006/54/ΕG, zoals te dezen van toepassing, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling zoals het omstreden artikel 53, lid 3, derde alinea, van wet nr. 3528/2007, volgens welke een werknemer geen recht heeft op ouderschapsverlof wanneer zijn echtgenote niet werkt of geen beroep uitoefent, tenzij de laatste wegens een ernstige aandoening of ernstig letsel geacht wordt niet in staat te zijn om naar behoren voor het kind te zorgen?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-149/10 Chatzi; C-5/12 Betriú Montull Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK en VenJ