C-224/24 Societa Eredi Raimondo Bufarini – II 

Contentverzamelaar

C-224/24 Societa Eredi Raimondo Bufarini – II 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    30 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    16 juli 2024

Trefwoorden: Gevaarlijke stoffen; monitoring

Onderwerp: Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken: artikelen 3 en 7.

Feiten:

Verzoekende partij in hoofdgeding exploiteert een installatie voor het verwerken van afval, waarbij zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijk afval verwerkt wordt. De verhouding tussen de stoffen wordt gemonitord. Er is een nationale regeling waarin is bepaald dat de kennisgeving van de informatie over de verwerking van dergelijke stoffen aan de autoriteiten slechts op één wijze kan plaatsvinden. Na een onderzoek in november 2019 is er geconcludeerd dat de installatie met haar monitoring niet voldoet aan de nationale regeling. Tegen de aanmaning heeft verzoekende partij een beroep ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter heeft meer uitleg nodig over het begrip ‘aanwezigheid van gevaarlijke stoffen’ zoals genoemd in artikel 3, punt 12, van richtlijn 2012/18, om te kunnen beoordelen of de nationale regelgeving in strijd is met artikel 7 van de richtlijn. Op grond van dat artikel moet een lidstaat ervoor zorgen dat de exploitant de bevoegde autoriteit een kennisgeving zendt. Het nationale recht laat slechts één wijze van kennisgeving van de informatie toe, en de verwijzende rechter twijfelt of dit strijd met artikel 7 kan opleveren, omdat het artikel niets zegt over het beperken van de wijze van kennisgeving.

Prejudiciële vragen:

A) Staat de definitie van „aanwezigheid van gevaarlijke stoffen” in artikel 3, punt 12, van richtlijn 2012/18/EU in de weg aan een praktijk waarbij de in een afvalverwerkingsinstallatie aanwezige hoeveelheid gevaarlijke stoffen wordt vastgesteld aan de hand van een door de exploitant toegepaste operationele procedure (die eventueel is opgenomen in de vergunning bedoeld in artikel 23 van richtlijn 2008/98/EG of in artikel 4 van richtlijn 2010/75/EU), waarbij het afval wordt gekwalificeerd als mengsel in de zin van artikel 3, punt 11, van richtlijn 2012/18/EU, voorzien is in de voortdurende monitoring van de hoeveelheid in de installatie aanwezige gevaarlijke stoffen en gegarandeerd wordt dat de drempelwaarden van lagedrempelinrichtingen en hogedrempelinrichtingen in respectievelijk kolom 2 en kolom 3 van bijlage I bij richtlijn 2012/18/EU niet worden overschreden?

B) Staat artikel 7 van richtlijn 2012/18/EU, dat bepaalt dat de exploitant „de bevoegde autoriteit een kennisgeving zendt” die de in artikel 7, lid 1, van die richtlijn vermelde informatie bevat, uitgelegd in het licht van de beginselen van vrije mededinging en vrijheid van vestiging, in de weg aan een regeling als die van artikel 13, leden 1, 2 en 5, van decreto legislativo nr. 105/2015, die bepaalt dat de informatie uitsluitend kan worden meegedeeld door middel van „een kennisgeving die is opgesteld overeenkomstig het formulier in bijlage 5” (lid 1), „wordt ondertekend in de vormen van zelfcertificering overeenkomstig de geldende regeling” (lid 2), en „door de exploitant naar de in lid 1 bedoelde geadresseerden wordt gezonden in digitale vorm met gebruikmaking van de diensten en digitale instrumenten die ter beschikking zijn gesteld via de lijst van inrichtingen die zware ongevallen zouden kunnen veroorzaken bedoeld in artikel 5, lid 3”, of „uitsluitend door middel van een via een gecertificeerde e-maildienst verstuurde, digitaal ondertekende e-mail” (lid 5), waardoor kennisgeving niet mogelijk is door middel van een „door de exploitant uitgevoerde operationele procedure” die voorziet in voortdurende monitoring van de hoeveelheid in de installatie aanwezige gevaarlijke stoffen en garandeert dat de drempelwaarden van lagedrempelinrichtingen en hogedrempelinrichtingen in respectievelijk kolom 2 en kolom 3 van bijlage I bij richtlijn 2012/18/EU niet worden overschreden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-144/22; C-561/19

Specifiek beleidsterrein: SZW