C-226/16 Eni ea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 14 juni 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 30 juni 2016 Schriftelijke opmerkingen: 31 juli 2016 Trefwoorden: energie; vrij verrichten diensten; openbare dienstverplichting; verstoring mededinging; ‘beschermde afnemers’ Onderwerp - Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van richtlijn 2004/67/EG van de Raad; – Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG
Verzoeksters zijn gasopslagbedrijven. Zij verzetten zich tegen een FRA decreet van 12-03-2014 waarin naar hun mening het begrip ‘beschermde afnemers’ (van Vo. 994/2010) op onwettige wijze wordt verruimd, dit ten onrechte niet aan de EURCIE is medegedeeld, aan de gasbedrijven buitensporige lasten worden opgelegd en de mededinging wordt verstoord. Zij stellen dat de in de energiewet genoemde verplichting tot continuïteit van levering hiermee getransformeerd wordt tot een specifieke opslagverplichting. Verder beroepen zij zich op het Handvest grondrechten omdat het decreet een nieuwe, niet door de wetgever vastgestelde straf invoert en omdat niet helder en nauwkeurig is gepreciseerd over welke discretionaire bevoegdheid de met energiezaken belaste minister beschikt bij de uitvoering van de nieuwe sanctie.
De verwijzende FRA RvS overweegt dat de in de energiewet geregelde opslag van aardgas één van de middelen vormt om de continuïteit van aardgaslevering aan afnemers te verzekeren. De bepalingen regelen de toegang tot de (ondergrondse) gasopslag in het kader van de op de leveranciers rustende openbaredienstverplichtingen. Alle gasleveranciers zijn verplicht om per 31-10 van elk jaar voldoende aardgas in FRA in opslag te houden om aan hun contractuele verplichtingen te kunnen voldoen. Het gaat in deze zaak met name om de door het nieuwe decreet gewijzigde regels voor de verklaring en het aanhouden van voorraden (het begrip ‘beschermde afnemers’). De berekening van de opslagverplichting (die weliswaar met 5% is gedaald naar 80%) is niet meer alleen gekoppeld aan het jaarlijks verbruik van hun ‘huishoudelijke afnemers’ en afnemers die taken van algemeen belang vervullen maar ook met het verbruik van op het distributienet aangesloten afnemers die geen onderbreekbaar leveringscontract hebben afgesloten. De in het nieuwe decreet opgenomen verplichting wordt daarnaast ook in termen van ‘onttrekkingsdebiet’ gedefinieerd om gasleverantie in perioden van piekverbruik te garanderen. Een verklaring daartoe moet ieder jaar op 01-05 worden opgesteld. MinEnergie (verweerder) is bevoegd om de gasleveranciers zo nodig aan te manen voor aanvullende opslag zorg te dragen in geval hij meent dat dit onvoldoende is. De meeste klachten worden door de RvS afgedaan. Blijft voor hem de vraag of Vo. 994/2010 zich ertegen verzet dat FRA aanvullende verplichtingen oplegt (verruiming begrip ‘beschermde afnemers’, alsmede de hoeveelheid opgeslagen gas en de corresponderende onttrekkingsdebieten). Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: – Moet artikel 8, lid 2, van verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 aldus worden uitgelegd dat deze bepaling eraan in de weg staat dat een lidstaat aan leveranciers van aardgas aanvullende verplichtingen oplegt die voortvloeien uit het feit dat tot “beschermde afnemers”, waarvan het verbruik bijdraagt aan het bepalen van de opslagverplichtingen om de continuïteit van de levering van aardgas te verzekeren, mede afnemers worden gerekend die niet in artikel 2, lid 1, van deze verordening worden genoemd? – Moet artikel 8, lid 5, van verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich ertegen verzet dat een lidstaat aan leveranciers van aardgas verplichtingen oplegt die betrekking hebben op de hoeveelheid opgeslagen gas en de corresponderende onttrekkingsdebieten, alsmede op het aanhouden van opslagcapaciteiten die zijn verkregen uit hoofde van rechten overeenkomend met de verplichting voorraden op het grondgebied van deze lidstaat aan te houden, met dien verstande dat de minister bij zijn beoordeling van de door een leverancier aangehouden opslagcapaciteit rekening houdt met andere, aan de leverancier ter beschikking staande aanpassingsinstrumenten? Specifiek beleidsterrein: EZ