C-23/25 Sutuska
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 10 maart 2025 Schriftelijke opmerkingen: 24 april 2025
Trefwoorden: kredietovereenkomst, oneerlijk bedingen, doeltreffendheid en evenredigheid
Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 6, lid 1 en artikel 7, lid 1.
Feiten: In 2007 hebben verzoekende partij ‘AS’ en verwerende partij ‘Bank Millennium’ een hypothecaire kredietovereenkomst met elkaar gesloten voor de aankoop van een woning. Verzoekende partij heeft op 17 augustus 2022 gevorderd dat de kredietovereenkomst nietig wordt verklaard, en dat de bank alle krediettermijnen, vergoedingen, commissies en kosten van verzekeringen die ter uitvoering van de overeenkomst zijn betaald als onverschuldigde prestaties terugbetaalt aan AS. De verwijzende rechter heeft de overeenkomst gedeeltelijk nietig verklaard vanwege oneerlijk bedingen, maar heeft niet alle kostenposten die verzoekende partij had gevorderd toegewezen.
Overweging: De verwijzende rechter heeft nog niet beslist over de vordering tot betaling van de kosten van verschillende afgelegde verzekeringen. De verwijzende rechter stelt dat er in de Poolse rechtspraak geen eensgezindheid bestaat over welke kredietgerelateerde verzekeringskosten door de bank moeten worden terugbetaald. De vraag is voornamelijk of de bank de kosten moet terug betalen van de verzekeringen die tegen risico’s voor de kredietnemer zijn afgelegd. De verwijzende rechter weegt de belangen van de consument en de evenredigheid. Het nietig verklaren van de betrokken verzekeringsovereenkomsten zou de consument en de afschrikkende functie van richtlijn 93/13 ten goede komen, maar de nietigverklaring zou ook resulteren in een vergaande praktijk, namelijk de volledige uitsluiting ex tunc van de dekking die de kredietnemer geniet.
Prejudiciële vragen: Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten alsmede de beginselen van doeltreffendheid en evenredigheid in de context van de nietigverklaring van de gehele kredietovereenkomst tussen een consument en een bank wegens de daarin opgenomen oneerlijke contractuele bedingen zonder welke de overeenkomst niet kan voortbestaan, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een in de rechtspraak ontwikkelde uitlegging van een nationale wettelijke regeling op grond waarvan: – de bank verplicht is om de consument het equivalent terug te betalen van de door de consument gedragen kosten van verzekeringen tegen risico’s voor de bank, zoals een verzekering tegen risico’s van een lage eigen inbreng of een overbruggingsverzekering, die als zekerheid voor de terugbetaling van het krediet fungeerden, – de bank niet verplicht is om de consument het equivalent terug te betalen van de door de consument gedragen kosten van verzekeringen tegen risico’s voor de consument, zoals een opstal- of overlijdensrisicoverzekering, die als zekerheid voor de terugbetaling van het krediet fungeerden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-154/15, C-307/15 en C-308/15 ; C-307/15 en C-308/15
Specifiek beleidsterrein: EZ