C-230/24 Banco Santander  

Contentverzamelaar

C-230/24 Banco Santander  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    17 juli 2024

Trefwoorden: Oneerlijke bedingen; gelijkwaardigheidsbeginsel; verjaringstermijn

Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van Ministers van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikelen 3, 4, 6 en 7.

Feiten:

Verzoekende partij is ‘MF’, en op 19 januari 2009 heeft hij een leningsovereenkomst gesloten met verwerende partij ‘Banco Santander’ (hierna: bank). In deze overeenkomst is een beding opgenomen over kosten die voor de rekening van de leningnemer komen. Op 27 februari 2023 heeft MF een vordering ingesteld ter nietigverklaring van het beding, vanwege het oneerlijke karakter ervan. De bank betoogt dat de vordering tot terugbetaling van de door MF gevorderde bedragen is verjaard.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich of het Unierecht toestaat dat een vordering tot nietigverklaring van een oneerlijk beding niet aan verjaring onderhevig is terwijl een vordering tot terugbetaling van de op de voet van dat beding onverschuldigd betaalde bedragen wel kan verjaren. In het nationale recht bestaat er geen scheiding tussen de onverjaarbare vordering tot nietigverklaring en de verjaarbare vordering die ertoe strekt om de gevolgen van de nietigverklaring geldend te maken. De verwijzende rechter vraagt zich om deze reden af of het verschil in de regelingen indruist tegen het gelijkwaardigheidsbeginsel.

Prejudiciële vragen:

Verzetten richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 en het gelijkwaardigheidsbeginsel zich tegen toepassing van de mogelijkheid om de nietigheid wegens het oneerlijke karakter van een beding los te koppelen van de daaruit voortvloeiende terugbetalingsplicht, doordat enerzijds voor de vordering tot nietigverklaring geen verjaringstermijn geldt en anderzijds de vordering tot terugbetaling wel aan verjaring onderhevig is, terwijl er in de Spaanse interne rechtsorde geen regel of rechtspraak bestaat die deze loskoppeling toepast op andere rechtsbetrekkingen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-224/19; C-473/00; C-154/15, C-307/15 en C-308/15 C-40/08; C-154/15, C-307/15 en C-308/15 ; C-168/05; C-542/08; C-427/10.

Specifiek beleidsterrein: EZK