C-234/14 Ostas celtnieks

Contentverzamelaar

C-234/14 Ostas celtnieks

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   30 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   16 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   16 augustus 2014
Trefwoorden: overheidsopdrachten

Onderwerp
Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

Het Bestuur van de gemeente Talsi schrijft een aanbesteding uit voor de “eerste fase van de verbetering van de wegeninfrastructuur om de bereikbaarheid van Talsi te verhogen”. In het bestek is onder pt 9.5 een voorwaarde opgenomen in geval van samenwerking met andere ondernemingen. Partijen worden verplicht een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten en zich te houden aan de punten die de aanbestedende dienst daarin verwoord wil zien, onder meer over de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van partijen.
Verzoekster verzet zich bij de toezichthouder overheidsopdrachten tegen een aantal van de gestelde voorwaarden, waaronder bovengenoemd pt 9.5. maar wat dat laatste punt betreft krijgt zij geen gelijk. Zij stapt dan naar de bestuursrechter die stelt dat noch uit LET recht noch uit RL 2004/18 volgt dat een aanbestedende dienst een dergelijke belofte kan afdwingen. De samenwerking kan plaatsvinden ongeacht de juridische aard van de band tussen partijen.
Zowel de gemeente als het Bureau voor toezicht op overheidsopdrachten gaan in cassatie. Zij menen dat het is toegestaan eisen te stellen die nodig zijn om het risico dat een opdracht niet wordt uitgevoerd, te beperken.

Volgens de verwijzende LET cassatierechter blijkt in diverse uitspraken van het HvJEU dat de aanbestedende dienst dient na te gaan of de (onder)aannemer in staat is een opdracht uit te voeren. De vraag hier is echter of dat ook inhoudt dat de eis van een samenwerkingsovereenkomst kan worden opgelegd. Daarover geven de door hem geraadpleegde uitspraken geen uitsluitsel. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Moet richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzet dat, ter beperking van het risico dat de opdracht niet wordt uitgevoerd, in het bestek wordt voorgeschreven dat bij gunning van de opdracht aan een inschrijver die zich beroept op de draagkracht en bekwaamheid van andere ondernemingen, de inschrijver vóór de gunning van de opdracht met die ondernemingen een samenwerkingsovereenkomst moet afsluiten (die de in het bestek aangegeven specifieke punten omvat), dan wel met hen een gezamenlijke vennootschap moet oprichten?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-94/12 Swm Costruzioni et Mannocchi Luigino
Specifiek beleidsterrein: EZ, mede BZK

Gerelateerde documenten