C-234/24 Brose Prievidza  

Contentverzamelaar

C-234/24 Brose Prievidza  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    17 juli 2024

Trefwoorden: BTW; recht op teruggaaf

Onderwerp:

-             Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 138, lid 1, onder a) en b), en de artikelen 168 tot en met 171;

-             Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn: artikelen 3 en 4.

Feiten:

Verzoekende partij is vennootschap ‘Brose Prievidza spol.’, en produceert raambedieningen, deurmodules en hefinrichtingen. Verzoekende partij koopt voor haar activiteiten onderdelen van de Bulgaarse vennootschap Integrated Micro-Electronics Bulgaria (hierna: IME). IME kreeg van de Duitse vennootschap ‘Brose Coburg’ de opdracht om speciale apparatuur (tooling) te vervaardigen voor de productie van onderdelen die aan verzoekende partij geleverd zouden worden. Brose Coburg heeft de eigendom van de apparatuur overgedragen aan verzoekende partij, met de bijbehorende factuur afkomstig van IME. Verzoekende partij heeft dit betaald en op een later moment om teruggaaf van de betaalde btw die vermeld was op de factuur verzocht. Dit verzoek is afgewezen.

Overweging:

Op grond van richtlijn 2008/9 heeft verzoekende partij recht op teruggaaf van de btw, maar volgens de belastingautoriteit gelden deze regelingen niet voor btw-bedragen die onrechtmatig zijn vermeld, zoals de intracommunautaire goederenlevering van deze zaak. Het verzoek is afgewezen omdat de levering van de apparatuur en de leveringen van de eindproducten een economisch niet te splitsen levering vormen, waarbij de apparatuur (tooling) na de vervaardiging van het eindproduct zijn economische betekenis heeft verloren. De verwijzende rechter twijfelt of ervan kan worden uitgegaan dat de levering van de apparatuur als bijkomende prestatie van btw vrijgesteld is of kan worden, wanneer met zekerheid vaststaat dat het geleverde goed het land van de leverancier niet heeft verlaten.

Prejudiciële vragen:

Bestaat er op grond van richtlijn 2008/9 een recht op teruggaaf van de betaalde belasting over de toegevoegde waarde (btw) waarom wordt verzocht door de afnemer van een levering van apparatuur (tooling), wanneer het geleverde goed het grondgebied van de lidstaat van de leverancier niet heeft verlaten en de levering van de apparatuur kunstmatig gesplitst is van de intracommunautaire leveringen van de met deze apparatuur vervaardigde producten aan dezelfde afnemer?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-349/96 CCP; С-41/04; С-425/06; С-80/20; С-572/07; С-392/11.

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal

Gerelateerde documenten