C-238/15 Bragança Linares Verruga ea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 10 juli 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 26 juli 2015 Schriftelijke opmerkingen: 26 augustus 2015 Trefwoorden: studiefinanciering; gelijke behandeling; vrij verkeer werknemers (grensarbeid) Onderwerp - Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Pb L 166, blz. 1); - Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (Pb L 141, blz. 1); - Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Pb L 158, blz. 77)
Verzoekers zijn Maria Do Céu Bragança Linares Verruga (moeder), Jacinto Manuel Sousa Verruga (vader) en degene om wie het allemaal draait zoon André Angelo Linares Verruga (student). André heeft LUX om studiefinanciering voor hoger onderwijs verzocht voor het wintersemester van het academiejaar 2013/2014. Het gezin woont niet in LUX. De ouders hebben beiden een arbeidsverleden in LUX. Op het moment van de aanvraag heeft moeder werk (sinds 2004, met twee korte werkloosheidsperiodes van in totaal 3,5 maand). Vader werkt ook sinds 2004 maar is op moment aanvraag (gedurende twee jaar) werkloos. Sinds 01-02-2014 werkt hij als zelfstandige. De aanvraag wordt bij beschikking van 28-11-2013 afgewezen. Verzoekers dienen bezwaar in dat op 14-01-2014 wordt afgewezen. Hetzelfde lot ondergaat het verzoek om studiefinanciering voor het zomersemester van dat jaar. Afwijzing geschiedt op grond van de (inmiddels per 24-07-2014 afgeschafte) LUX wetsbepaling dat studiefinanciering slechts kan worden toegekend indien de grensarbeider (ouder) op het tijdstip van het verzoek sinds ten minste vijf jaar ononderbroken in loondienst werkt in LUX en de wekelijkse duur van die tewerkstelling ten minste gelijk was aan de helft van de normale arbeidstijd. Indien de ouder zelfstandige is, moet hij vijf jaar voorafgaand aan het verzoek ononderbroken bij de verplichte sociale zekerheid in LUX aangesloten zijn geweest. Verzoekers vragen de verwijzende rechter bij verzoekschrift van 15-04-2014 om nietigverklaring van de drie beschikkingen. Zij stellen dat de studiefinanciering moet worden gelijkgesteld met een gezinsbijslag in de zin van Vo. 883/2004 omdat die toelage feitelijk in de plaats komt van de kinderbijslag voor studenten ouder dan 18 jaar. Voor LUX onderdanen is geen soortgelijke beperking gesteld. Zij verwijzen naar het arrest C-20/12 Giersch en stellen dat de LUX wetgever dit arrest onjuist heeft opgevat door zich vooral te richten op het begrip „voldoende mate van integratie”, terwijl de rechtspraak alleen die uitzonderingen aanvaardt die strikt noodzakelijk zijn om te vermijden dat „studiebeurstoerisme” ontstaat. Subsidiair voeren verzoekers aan dat de studiefinanciering een sociaal voordeel in de zin van Vo. 1612/68 is. Verweerder (LUX MinOCW) stelt echter dat studiefinanciering geen gezinsbijslag in de zin van Vo. 883/2004 is en dat Vo. 1612/68 in deze zaak niet van toepassing is. In arrest Giersch heeft het HvJEU toegestaan dat EULS de voorwaarde stellen dat de communautaire werknemer gedurende geruime tijd in de LS heeft gewerkt.
De verwijzende LUX rechter (Admin gerecht) concludeert uit de EU-jurisprudentie dat de toekenning van uitkeringen die geen verband houden met de uitoefening van een beroepsactiviteit onder RL 2004/38 valt: het gaat niet om dekking van een sociaal risico. LUX heeft de gezinsbijslag vervangen door studiefinanciering om sociaal-politieke redenen. Het in 2014 schrappen van het vereiste van het criterium van vijf jaar tewerkstelling ziet de verwijzende rechter als bewijs dat LUX heeft ingezien dat deze eis buitensporig en discriminerend is. Inmiddels geldt een referentieperiode van zeven jaar waarin vijf jaar moet zijn gewerkt. Maar op moment aanvraag in deze zaak gold nog de oude regeling. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor: „Is de voorwaarde die bij artikel 2 bis van de wet van 22 juni 2000 betreffende staatsstudiefinanciering voor hoger onderwijs, zoals toegevoegd bij de wet van 19 juli 2013 – onder uitsluiting van de toepassing van andere criteria van verbondenheid – wordt opgelegd aan studenten die niet in het Groothertogdom Luxemburg wonen, te weten de voorwaarde dat zij kind zijn van werknemers die op het tijdstip van indiening van het verzoek om studiefinanciering ten minste vijf jaar ononderbroken in Luxemburg in loondienst of als zelfstandige hebben gewerkt, gerechtvaardigd door de door de Luxemburgse Staat aangevoerde redenen van onderwijsbeleid en van begrotingsbeleid, en passend respectievelijk evenredig in het licht van de nagestreefde doelstelling, te weten ervoor te zorgen dat het aantal personen met een diploma van hoger onderwijs toeneemt en tezelfdertijd te waarborgen dat die personen, na gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheid van studiefinanciering in het kader van de betrokken steunregeling, in voorkomend geval voor een in het buitenland gevolgde studie, naar Luxemburg zullen terugkeren om hun aldus verworven kennis in te zetten voor de ontwikkeling van de economie van die lidstaat?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-20/12 Giersch Specifiek beleidsterrein: OCW mede SZW en VenJ/DMB