C-238/22 LATAM Airlines Group
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 juni 2022 Schriftelijke opmerkingen: 18 juli 2022
Trefwoorden: compensatie luchtreizigers, instapweigering, annulering vlucht
Onderwerp: Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91
Feiten:
Verzoekster heeft bij verweerster, een luchtvaartmaatschappij, een vlucht van Frankfurt am Main naar Madrid (Spanje) en terug geboekt. Toen verzoekster op 21-12-2017 probeerde online in te checken voor de heenvlucht, bleek na overleg met verweerster dat verzoekster door verweerster eenzijdig was omgeboekt naar een eerdere vlucht op 20-12-2017, zonder dat verzoekster daarvan in kennis was gesteld. Tegelijk werd verzoekster door verweerster ervan op de hoogte gebracht dat haar reservering voor de retourvlucht op 07-01-2018 was geblokkeerd omdat zij niet was komen opdagen voor de vlucht van 20-12-2017. De Duitse rechter in eerste aanleg heeft schadevergoeding en een recht op compensatie op grond van de artikelen 5 en 7 van de passagiersrechtenverordening wegens de – als annulering aangemerkte – omboeking van de heenvlucht aan verzoekster toegekend. Wat de extra compensatie van 250 EUR betreft die verzoekster heeft gevorderd wegens de instapweigering voor de geboekte retourvlucht, heeft de rechter het beroep afgewezen en het hoger beroep op dit punt toegestaan. het recht op compensatie is uitgesloten vanwege het feit dat verzoekster – volgens een toepassing naar analogie van artikel 5, lid 1, onder c), i), van de passagiersrechtenverordening – op 21-12-2017, en dus meer dan twee weken vóór de geplande vertrektijd van de oorspronkelijk geboekte retourvlucht, in kennis was gesteld van de instapweigering. Met haar hoger beroep handhaaft verzoekster haar vordering tot compensatie wegens de instapweigering voor de retourvlucht op 7 januari 2018. Volgens haar is niet voldaan aan de voorwaarden om artikel 5, lid 1, onder c), i), van de passagiersrechtenverordening naar analogie toe te passen op gevallen van instapweigering.
Overweging:
Of het hoger beroep slaagt, hangt met name ervan af of in casu sprake is van instapweigering en, zo ja, of de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 1, onder c), i), van de passagiersrechtenverordening, die volgens de bewoordingen van deze verordening alleen van toepassing is in geval van annulering, ook geldt in het
geval van weigering van toegang tot een vlucht. In casu is de retourvlucht waarvoor de verzoekster over een bevestigde boeking beschikte, weliswaar daadwerkelijk uitgevoerd, maar zonder verzoekster. De planning van de vlucht was niet opgegeven. Integendeel, verzoekster werd de toegang tot de retourvlucht geweigerd, aangezien haar tevoren was meegedeeld dat haar de toegang tot deze vlucht was ontzegd omdat zij niet was komen opdagen voor de omgeboekte heenvlucht. Volgens de bewoordingen van de passagiersrechtenverordening vereist een recht op compensatie wegens instapweigering overeenkomstig artikel 2, onder j), artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 4, lid 3, van die verordening dat de toegang tot de vlucht daadwerkelijk wordt geweigerd, dat wil zeggen dat passagiers die zich tijdig bij de incheckbalie of voor instappen hebben gemeld, tegen hun wil worden verhinderd om aan boord van het vliegtuig te gaan. Volgens de nationale rechtspraak moet de passagiersrechtenverordening teleologisch evenwel aldus worden ingeperkt dat in het geval van een zogenoemde geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht niet van de passagier kan worden verlangd dat hij zich desondanks bij de incheckbalie of voor instappen meldt. De eerste vraag is derhalve of de passagier zich in het geval van een voortijdige weigering van de toegang tot een vlucht toch bij de incheckbalie moet melden. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord hangt de uitspraak op het hoger beroep tevens ervan af of artikel 5, lid 1, onder c), i), van die verordening naar analogie moet worden toegepast op dit geval van instapweigering.
Prejudiciële vragen:
1) Moet verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 aldus worden uitgelegd dat de passagier – zoals in artikel 3, lid 2, respectievelijk artikel 2, onder j), wordt geëist – zich ook dan op de aangegeven tijd respectievelijk uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd bij de incheckbalie respectievelijk bij de gate moet melden om de verordening van toepassing te laten zijn en een situatie van te compenseren instapweigering als bedoeld in artikel 4, lid 3, juncto artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 te doen ontstaan, ook al heeft de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert voordien reeds aangekondigd dat zij de passagier niet wenst te vervoeren?
2) Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Moet verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 aldus worden uitgelegd dat de rechten op compensatie wegens instapweigering uit hoofde van de artikelen 4 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 niet naar analogie met artikel 5, lid 1, onder c), i), van deze verordening kunnen worden toegepast indien de passagier ten minste twee weken vóór de geplande vertrektijd ervan in kennis is gesteld dat hem de toegang tot de vlucht wordt geweigerd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-402/07), Air Nostrum (C-191/19)
Specifiek beleidsterrein: IenW