C-240/23 Herbaria Krauterparadies

Contentverzamelaar

C-240/23 Herbaria Krauterparadies

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    13 juni 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    30 juli 2023

Trefwoorden: gelijkheidsbeginsel, omgekeerde discriminatie

Onderwerp: Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad.

Feiten:

Verzoekster Herbaria Kräuterparadies GmbH vervaardigt het product „Blutquick”, een mengsel van vruchtensappen en kruidenextracten, die uit de biologische productie afkomstig zijn. Aan de drank zijn niet-plantaardige vitaminen en ijzergluconaat toegevoegd. Verzoekster brengt „Blutquick” in de handel als voedingssupplement. Op de verpakking bevinden zich het EU-logo voor biologische productie, het nationale biokeurmerk alsmede een verwijzing naar de herkomst van de ingrediënten uit ,,gecontroleerd biologische teelt”. Bij besluit van 18 januari 2012 heeft de overheidsdienst landbouw van de deelstaat Beieren bevolen dat verzoekster de verwijzing naar de biologische landbouw in de etikettering, de benaming, de reclame en de commercialisering van het product uiterlijk 1 december 2012 diende te verwijderen. Aan verwerkte producten die de aanduiding „biologisch” voeren mogen namelijk alleen vitaminen en mineralen worden toegevoegd wanneer het gebruik ervan bij wet is voorgeschreven. Dat is bij „Blutquick” niet het geval. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, welke ongegrond is verklaard en ook verzoeksters hoger beroep is niet geslaagd. Met haar Revision blijft verzoekster zich verzetten tegen het besluit.

Overweging:

De rechtsgrondslag voor het aan verzoekster gerichte verbod wordt gevormd door artikel 42, lid 1, van verordening (EU) 2018/848. Op grond daarvan garanderen de bevoegde autoriteiten in geval van een niet-naleving die de integriteit van biologische of omschakelingsproducten aantast gedurende enig stadium van de productie, bereiding, en distributie, bijvoorbeeld als gevolg van gebruik van niet-toegelaten producten, stoffen of technieken dan wel vermenging met niet-biologische producten, dat er op etiketten en in reclame voor de hele partij of productiegang in kwestie geen vermelding met betrekking tot biologische productie voorkomt. verzoekster ook niet betwist. Dientengevolge valt de toevoeging van de vitamine en het ijzergluconaat aan verzoeksters product onder het verbod van artikel 42, lid 1, van verordening (EU) 2018/848. Dat leidt ertoe dat het gebruik van het EU-logo voor biologische productie krachtens artikel 33, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 is uitgesloten; datzelfde geldt krachtens artikel 33, lid 5, van verordening (EU) 2018/848 voor het Duitse biokeurmerk. Ook etikettering van „Blutquick” als „biologisch” of ,,ecologisch” is krachtens artikel 30, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 niet toegestaan.

Verzoekster voert echter aan dat een als gelijkwaardig ingevoerd product ook voorzien mag zijn van het EU-logo voor biologische productie wanneer het niet tevens voldoet aan de productievoorschriften van verordening (EG) nr. 834/2007. Indien dat haar met betrekking tot het product „Blutquick” wordt verboden, is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel van artikel 20 van het Handvest. Bovendien is reeds sprake van een dergelijke schending omdat producten uit de Verenigde Staten met toegevoegde vitaminen en mineralen – ongeacht het gebruik van het EU-logo voor biologische productie – als biologisch product mogen worden aangeboden, terwijl zij zelf haar product „Blutquick” alleen als conventioneel product in de handel mag brengen. Het verbod op het toevoegen van vitaminen en mineralen aan haar product, kan verzoekster niet worden opgelegd wanneer het voor producenten in de Verenigde Staten niet geldt.

Verweerder bestrijdt de Revision en voert aan dat een product dat afkomstig is uit een erkend derde land alleen voorzien mag zijn van het EU-logo voor biologische productie wanneer het voldoet aan de bepalingen van verordening (EG) nr. 834/2007. Er is geen sprake van de gestelde ongelijke behandeling. Met de wederzijdse erkenning van de gelijkwaardigheid worden ook producten die niet voldeden aan de bepalingen van de Unie inzake biologische productie tot de markt van de Unie toegelaten. De door verzoekster nagestreefde gelijke behandeling met producten uit de Verenigde Staten zou tot een aanzienlijke wijziging van het systeem van de Europese Unie leiden die met de erkenning van de gelijkwaardigheid juist niet werd beoogd en de doelstellingen van de regelingen van de Europese Unie in gevaar zou brengen.

De verwijzende rechter gaat er op grond van de huidige stand van de procedure vanuit dat een met het product „Blutquick” overeenkomend product in een derde land als biologisch levensmiddel zou kunnen worden geproduceerd en in de handel worden gebracht en merkt op dat verduidelijkt moet worden of uit artikel 20 van het Handvest volgt dat een uit de Europese Unie afkomstig verwerkt levensmiddel overeenkomstig verordening (EU) 2018/848 geëtiketteerd mag worden met het EU-logo voor biologische productie en met het Duitse biokeurmerk, ondanks de toevoeging van de vitamine en het ijzergluconaat aan verzoeksters product.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 33, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 aldus worden uitgelegd dat het EU-logo voor biologische productie mag worden gebruikt voor een verwerkt levensmiddel dat wordt ingevoerd onder de voorwaarden van artikel 45, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 met het doel om het in de Unie in de handel te brengen als biologisch product, maar dat, omdat het behalve plantaardige producten, mineralen en vitaminen van niet-plantaardige herkomst bevat, niet voldoet aan de vereisten van artikel 16, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 juncto bijlage II, deel IV, punt 2.2.2., onder f)?

2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: volgt uit artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat het EU-logo voor biologische productie mag worden gebruikt voor een verwerkt levensmiddel, wanneer het afkomstig is uit de Europese Unie en voldoet aan de gelijkwaardige productie- en controlevoorschriften van een krachtens artikel 48, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 erkend derde land, maar niet aan de vereisten van artikel 16, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 juncto bijlage II, deel IV, punt 2.2.2., onder f)?

3. Volgt uit artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat een dergelijk uit de Europese Unie afkomstig verwerkt levensmiddel overeenkomstig artikel 30, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 gekenmerkt mag worden met een aanduiding over de biologische productie ervan, zonder het EU-logo voor biologische productie te gebruiken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-137/13, C-561/19.

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten