C-240/24 BNP Paribas Fortis

Contentverzamelaar

C-240/24 BNP Paribas Fortis

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 juni 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    5 augustus 2024

Trefwoorden: Europese erfrechtverklaring; prejudiciële procedure

Onderwerp:  Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring: artikel 71, lid 2, en artikel 69, lid 2.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘K.T.’, een erflaatster met de Poolse en Duitse nationaliteit, die zich in België had gevestigd. In Polen heeft zij voor haar overlijden een testament opgemaakt waarin zij haar zus als enige erfgenaam heeft aangewezen. Het nalatenschap in België bestond uit geld op een bankrekening. De erfgename heeft een Europese erfrechtverklaring (EEV) overgelegd aan de bank, waarop de bank om een Belgische notaris afgegeven erfrechtverklaring heeft gevraagd. De Poolse notaris heeft, nadat de bank de legitimerende werking van de EEV bleef betwisten, ambtshalve een procedure gestart tot intrekking of wijziging van de erfrechtverklaring. 

Overweging:
De notaris heeft zich toegespitst op zijn bevoegdheid om een prejudiciële vraag te stellen in het kader van een procedure tot intrekking of wijziging van de EEV. De verwijzende rechter vraagt zich af of de autoriteit die een Europese erfrechtverklaring heeft afgegeven, in dit geval de notaris, rechterlijke bevoegdheden uitoefent bij de beoordeling van de nauwkeurigheid van de EEV in procedures tot intrekking of wijziging van de EEV, en daarmee het recht heeft om een prejudiciële vraag te stellen. 

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 71, lid 2, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat een buitengerechtelijke autoriteit die een Europese erfrechtverklaring afgeeft, in een procedure tot intrekking of wijziging van een afgeleverde verklaring bevoegd is om krachtens artikel 267 VWEU een prejudiciële vraag te stellen?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: 

2. Staat artikel 71, lid 2, van voornoemde verordening toe dat de kosten van de procedure tot intrekking of wijziging van een afgeleverde Europese erfrechtverklaring naar nationaal recht worden opgelegd aan de bank die geen partij was in de procedure tot afgifte van de verklaring, geen verzoek tot intrekking of wijziging ervan heeft ingediend, maar de legitimerende werking van de haar overgelegde verklaring heeft betwist, met als gevolg dat de autoriteit van afgifte ambtshalve een procedure tot intrekking of wijziging van de verklaring heeft ingeleid, waaraan die bank heeft deelgenomen? 
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: 

3. Moet artikel 69, lid 2, van voornoemde verordening aldus worden uitgelegd dat de bank waaraan een geldig gewaarmerkt afschrift van de Europese erfrechtverklaring is overgelegd, niet bevoegd is om de hoedanigheid van erfgenaam van de in de verklaring gelegitimeerde persoon te betwisten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-658/17 WB; C-387/20 OKR

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten