C-242/13 Commerz Nederland
Prejudiciële Hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 25 juni 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 11 juli 2013 Schriftelijke opmerkingen: 11 augustus 2013 Trefwoorden: staatssteun
Onderwerp: VWEU artikel 107 en 108 (staatssteun)
Verzoekster heeft in 2005 een kredietfaciliteit van € 25 mln aan RDM Vehicles ter beschikking gesteld, bedoeld voor de financiering van de productie van een pantservoertuig. Directeur W.K. Scholten van het Gemeentelijk havenbedrijf Rotterdam (GHR) heeft voor het bedrag een garantie ondertekend. Begin 2004 is GHR verzelfstandigd (NV Havenbedrijf Rotterdam, HbR). In juni van dat jaar heeft Scholten, enig bestuurder van HbR, een nieuwe garantie ondertekend ten behoeve van verzoekster en heeft verzoekster van de eerstgenoemde garantie afstand gedaan. Beide garanties zijn door een advocatenkantoor beoordeeld en in orde bevonden. In februari 2004 sluit verzoekster opnieuw overeenkomsten over kredietfaciliteiten met RDM, een kredietfaciliteit van € 7,2 mln voor RDM Finance I en € 6,4 mln voor RDM Finance II, eveneens bestemd voor financiering van orders voor oorlogsmateriaal. Ook voor deze verplichtingen stelt HbR zich garant. In augustus 2004 zegt verzoekster het RDM-Vehicles-krediet op en eist aflossing. Als betaling uitblijft spreekt verzoekster de garantie aan, maar ook HbR komt niet over de brug. Hetzelfde is al in april gebeurd met de RDM I en II-kredieten. In cassatie gaat het niet enkel om het opeisen van de bedragen op grond van de afgegeven garanties, maar ook op grond van onrechtmatig handelen van HbR. Laatstgenoemde stelt zich namelijk op het standpunt dat de door haar verleende garanties steunmaatregelen zijn als bedoeld in artikel 87 lid 1 (oud) EG (nu VWEU 107) die op grond van artikel 88, lid 3 (oud) EG (Thans art. 108 lid 3 VWEU) bij de EURCIE hadden moeten worden aangemeld. Nu dat niet is gebeurd zijn de garanties in strijd met EU-recht en derhalve nietig (BW artikel 3:40). De Rb Rdam heeft verzoeksters vorderingen op die grond afgewezen, welk vonnis door Hof DH is bekrachtigd. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of de gemeente, die voor 100% aandeelhouder van HbR is, verantwoordelijk kan worden gesteld voor de garantstellingen. Voor het verlenen van dergelijke kredieten is toestemming vereist van de Raad van commissarissen (die wordt voorgezeten door de havenwethouder). Scholten is in deze duikbotenaffaire geheel eigenmachtig opgetreden en heeft de garanties zelfs bewust geheim gehouden. Dit heeft echter het oordeel van het HofDH niet beïnvloed.
De verwijzende NL rechter (HR) stelt de volgende vragen aan het HvJEU: (1) Staat aan de - voor het aanmerken als staatssteun in de zin van art. 107 en 108 VWEU vereiste – toerekening aan de overheid van een garantieverlening door een openbaar bedrijf noodzakelijkerwijs in de weg dat die garantie, zoals in het onderhavige geval, is verleend door de (enig) bestuurder van het openbaar bedrijf die daartoe weliswaar civielrechtelijk bevoegd is, maar die bestuurder eigenmachtig is opgetreden, de garantieverlening bewust geheim heeft gehouden en de statutaire voorschriften van het openbaar bedrijf heeft genegeerd door geen goedkeuring van de raad van commissarissen te vragen, en voorts aangenomen moet worden dat het desbetreffende overheidslichaam (in dit geval de Gemeente) de garantieverlening niet heeft gewild? (2) Indien de qenoemde omstandiqheden niet noodzakelijkerwijs aan toerekening aan de overheid in de weg staan, zijn die omstandigheden dan zonder belang voor beantwoording van de vraag of de garantieverlening aan de overheid kan worden toegerekend, of dient de rechter dan een afweging te maken in het licht van de overige aanwijzingen die voor of tegen toerekening aan de overheid pleiten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-482/99 Stardust Marine; C-275/10 Residex Specifiek beleidsterrein: EZ