C-243/16 Miravitlles Ciurana ea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 24 juni 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 10 juli 2016 Schriftelijke opmerkingen: 10 augustus 2016 Trefwoorden: sociale zekerheid; bevoegde rechter; achterstallig loon (na ontslag); hoofdelijke aansprakelijkheid Onderwerp - Handvest grondrechten artikel 20 (gelijkheid voor de wet) en 21 (non-discriminatie); - Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken; - Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken
De vier verzoekers zijn ex-werknemers van (eerste) verweerster Contimark. Zij hebben vorderingen ingesteld tot betaling van achterstallig loon. Verzoekers worden in het gelijk gesteld, maar krijgen wegens insolventie van verweerster slechts een deel van de gevorderde bedragen uitbetaald. Zij eisen vervolgens in een tussenvordering bij de verwijzende rechter vaststelling van aansprakelijkheid van de bestuurder van verweerster (tweede verweerder) wegens niet-naleving van het handelsrecht.
De verwijzende SPA rechter (Rb Barcelona) overweegt dat de richtlijnen 2009/101 en 2012/30 beogen de belangen van aandeelhouders en derden die betrekkingen aanknopen met de ondernemingen te beschermen. In SPA is dit garantiemechanisme in de wet op de kapitaalvennootschappen vertaald, tezamen met een sanctiemechanisme. In geval van liquidatie, als sprake is van onachtzaam of verwijtbaar handelen of nalaten, kunnen benadeelden drie gerechtelijke procedures instellen, te weten tegen de vennootschap, de individuele vordering en de vordering tot hoofdelijke aansprakelijkheid. Er moet dan sprake zijn van een verwijtbaar wederrechtelijk handelen/nalaten, een financieel kwantificeerbare schade en een causaal verband. De verwijzende rechter schetst uitgebreid de twee (tegengestelde) lijnen in de rechtspraak van het SPA Hooggerechtshof over de vraag welk SPA gerecht bevoegd is van vorderingen als in casu kennis te nemen (onbevoegdheid van de Rb voor arbeids- en socialezekerheidszaken vs bevoegdheid van de handelsRb). Hij concludeert dat gezien de causa petendi het logisch en doeltreffend lijkt dat de gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken bevoegd zijn om te bepalen wie aansprakelijk is of zijn voor niet-nakoming van uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, met name als de aansprakelijkheid contractueel van aard is. In de SPA wetgeving is de (exclusieve) bevoegdheid niet uitdrukkelijk geregeld; ook de bestuursrechter is in sommige gevallen bevoegd verklaard. Hij ziet in de rechtspraak van het hoogste gerecht mogelijk strijd met het in het handvest geregelde gelijkheidsbeginsel (artikelen 20 en 21); het is voor verzoekers onmogelijk om bij hetzelfde gerecht de beide vorderingen in te dienen. Er is hier geen sprake van schending van het EUrecht door het positieve SPA recht maar door de rechtspraak van het Hooggerechtshof. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1) Kan de schuldeiser van een handelsvennootschap die een vordering uit arbeidsovereenkomst of -verhouding geldend maakt bij de bevoegde Spaanse rechter – de rechter voor arbeids- en socialezekerheidszaken – op grond van de richtlijnen 2009/101/EG en 2012/30/EU en onder meer de artikelen 236, 237, 238, 241 en 367 van de Ley de Sociedades de Capital (Spaanse wet op de kapitaalvennootschappen; hierna: „LSC”) ter omzetting van deze richtlijnen, bij diezelfde rechter gelijktijdig een rechtstreekse vordering tegen de onderneming instellen ter erkenning van zijn vordering uit arbeidsovereenkomst en een vordering tegen een natuurlijke persoon – de bestuurder van de vennootschap – als hoofdelijk aansprakelijke voor de schulden van de vennootschap, op grond dat hij de in die richtlijnen opgelegde en in de LSC omgezette handelsrechtelijke verplichtingen niet is nagekomen? 2) Is de rechtspraak van de kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken van het Spaanse Tribunal Supremo, zoals die tot uitdrukking komt in de arresten van 28 februari 1997 (RJ 1997\4220); 28 oktober 1997 (RJ 1997\7680); 31 december 1997 (RJ 1997\9644); 13 april 1998 (RJ 1998\4577); 17 januari 2000 (RJ 2000\918); 9 juni 2000 (RJ 2000\5109); 8 mei 2002, en 20 december 2012 (in deze beslissing samengevat in punt 2 onder “Toepasselijke nationale rechtspraak”), in strijd met de artikelen 2, 6, 7 en 8 van richtlijn 2009/101/EG en de artikelen 19 en 36 van richtlijn 2012/30/EU, doordat volgens die rechtspraak de Spaanse gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken de waarborgen voor schuldeisers van handelsvennootschappen die zijn neergelegd in die richtlijnen en omgezet in onder meer de artikelen 236, 237, 238, 241 en 367 LSC, niet rechtstreeks kunnen toepassen op vorderingen uit arbeidsovereenkomst of –verhouding wanneer de hoogste verantwoordelijken – natuurlijke personen – niet voldoen aan de vormvereisten inzake openbaarmaking van de voornaamste akten van de vennootschap als bedoeld in de richtlijnen 2009/101 en 2012/30, zoals omgezet in de LSC? 3) Vormt de rechtspraak van de kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken van het Spaanse Tribunal Supremo, zoals die tot uitdrukking komt in de arresten van 28 februari 1997 (RJ 1997\4220); 28 oktober 1997 (RJ 1997\7680); 31 december 1997 (RJ 1997\9644); 13 april 1998 (RJ 1998\4577); 17 januari 2000 (RJ 2000\918); 9 juni 2000 (RJ 2000\5109); 8 mei 2002, en 20 december 2012 (in deze beslissing samengevat in punt 2 onder “Toepasselijke nationale rechtspraak”), een inbreuk op de artikelen 20 en 21, gelezen in samenhang met artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat zij de schuldeiser met een vordering uit arbeidsovereenkomst of -verhouding – werknemer in loondienst – verplicht twee gerechtelijke procedures in te leiden – eerst bij de rechter voor arbeids- en socialezekerheidszaken met het oog op de erkenning van de vordering op de onderneming en vervolgens bij de civiele of de handelsrechter om de bestuurder van de vennootschap of andere natuurlijke personen hoofdelijk aansprakelijk te laten verklaren – terwijl deze eis noch in richtlijn 2009/101/EG, noch in richtlijn 2012/30/EU, noch in de nationale wettelijke regeling (LSC) ter omzetting van deze communautaire bepalingen wordt gesteld voor andere schuldeisers, ongeacht de aard van hun vordering? Specifiek beleidsterrein: VenJ en SZW