C-245/15 Casa Noastră
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 2 oktober 2015 Concept schriftelijke opmerkingen: 18 oktober 2015 Schriftelijke opmerkingen: 18 november 2015 Trefwoorden: arbeidstijd (rij/rusttijden) Onderwerp - Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 (enz) (PB 2006, L 102, blz. 1) - Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300, blz. 88
Verzoekster heeft bij de verwijzende rechter vernietiging gevraagd van een boetebesluit. Een voertuig, bestuurd door één van haar werknemers, is op 26-11-2014 aangehouden door verweerder (MinTransport) en na controle van de tachograaf beboet wegens overtreding van de ROE rij-rusttijdenregeling. Verzoekster beschikt voor transport van haar werknemers van en naar de productielocatie over drie grote en twee kleine autobussen, voorzien van GPS, die worden bestuurd door chauffeurs die bij haar in vaste dienst zijn. Deze chauffeurs werken in drieploegendienst (dagelijks drie ritten naar en van de werkplek). De te overbruggen afstanden voor de werknemers bedragen ongeveer 13 en 21 km per rit. Verzoekster stelt dat uit de bepalingen van Vo. 561/2006 (artikel 3, onder a), volgt dat deze verordening niet van toepassing is op wegvervoer door voertuigen die gebruikt worden voor geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km en dat het betreffende vervoer valt onder de categorie ‘bijzondere vorm van geregeld vervoer’ van werknemers naar en van het werk. De regels voor wat betreft maximale rijtijden en minimale rusttijden behoeven dan niet te worden nageleefd. Verweerder ziet het vervoer echter (zoals geregeld in de ROE regelgeving) als personenvervoer over de weg voor eigen rekening.
De verwijzende ROE rechter (Rb Balş) heeft nadere uitleg nodig van de bepalingen van de aangevoerde verordeningen, met name de ‘bijzondere vorm van geregeld vervoer’. Dit is van belang voor alle werkgevers die het vervoer van hun werknemers naar en van het werk verzorgen. Hij geeft daarbij aan dat verzoekster geen geldelijke vergoeding voor het vervoer ontvangt. De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt: 1. In hoeverre kan de uitdrukking „ongeacht door wie het [vervoer] wordt georganiseerd” in artikel 2, punt 3, van verordening nr. 1073/2009 aldus worden uitgelegd dat een geregelde vervoersdienst door een marktdeelnemer kan worden georganiseerd ten behoeve van het vervoer van zijn werknemers naar en van het werk? 2. In hoeverre kan de uitdrukking „geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km” in artikel 3, onder a), van verordening nr. 561/2006 aldus worden uitgelegd dat deze van toepassing is op werknemers in het kader van hun vervoer naar en van het werk? Specifiek beleidsterrein: IenM mede SZW