C-247/23 Deldits

Contentverzamelaar

C-247/23 Deldits

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 juni 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    2 augustus 2023

Trefwoorden: transseksualiteit, genderidentiteit, registerbeheer

Onderwerp: Artikel 16 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: „AVG”).

Feiten:

De verzoekende partij is een Iraans staatsburger die in 2014 in Hongarije als vluchteling is erkend. In deze procedure voerde hen transseksualiteit aan als vluchtmotief. De ingediende psychiatrische en gynaecologische deskundigenverklaringen hebben de genderidentiteit van de verzoekende partij, die als vrouw is geboren, bevestigd. Na de erkenning is hen in het asielregister opgenomen met het geslacht vrouw. In 2022 heeft de verzoekende partij verweerder met een beroep op artikel 16 AVG verzocht om in het vluchtelingenregister hun geslacht te rectificeren naar man en hun voornaam te wijzigen. In het kader van de procedure heeft hen de eerder overgelegde medische deskundigenverklaringen ingediend. Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 11 oktober 2022 afgewezen. Volgens de motivering van het besluit heeft de verzoekende partij niet aangetoond een geslachtsveranderende operatie te hebben ondergaan. De ingediende documenten tonen slechts aan dat er bij hun sprake is van transseksualiteit, maar niet dat hen een geslachtsverandering heeft ondergaan. 

Overweging:

De verzoekende partij verzoekt de verwijzende rechter om nietigverklaring van het besluit van verweerder. Hen voert aan dat transseksualiteit conceptueel hetzelfde is als geslachtverandering, en dat de overgelegde medische documentatie de geslachtsverandering onderbouwt. Hen betoogt dat een geslachtsveranderende operatie niet hoeft te worden aangetoond. Hen benadrukt dat hen zich identificeert als man, volgens de medische rapporten een masculiene verschijning heeft en dat in de rapporten als diagnose de ICD-code voor transseksualiteit (F6400) is vermeld. Verweerder concludeert tot verwerping van het beroep aangezien de verzoekende partij volgens haar geen authentieke akten of medische documenten heeft overgelegd die een geslachtsverandering aantonen.

De verwijzende rechter is van oordeel dat de uitlegging van artikel 16 AVG nodig is om vonnis te kunnen wijzen. De verzoekende partij is van mening dat hen de mogelijkheid moet krijgen voor „rectificatie”. Hen betoogt dat aan personen die een verzoek op grond van artikel 16 AVG indienen geen buitensporige eisen, zoals het aantonen een geslachtsbevestigende operatie te hebben ondergaan, kunnen worden gesteld. Een dergelijke eis zou onverenigbaar zijn met de rechtspraak van het EHRM, een schending opleveren van artikel 1 (recht op menselijke waardigheid), artikel 3 (recht op lichamelijke en geestelijke integriteit) en artikel 7 (recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), en in strijd zijn met het in artikel 52, lid 3, van het Handvest neergelegde gelijkwaardigheidsbeginsel op het gebied van de bescherming van de grondrechten. Hen benadrukt dat verschillende lidstaten (Zweden, Denemarken, Malta, Ierland, België, Griekenland en Portugal) de wettelijke erkenning van het geslacht baseren op de verklaring van de transgender persoon. Volgens verweerder heeft de verzoekende partij niet volledig gevolg gegeven aan het verzoek om aanvullende stukken in te dienen, aangezien hen geen authentieke akten of medische documenten heeft ingediend waaruit een geslachtverandering zou blijken. 

De verwijzende rechter merkt op dat een prejudiciële procedure noodzakelijk is om te verduidelijken onder welke precieze voorwaarden de betrokkenen het in artikel 16 AVG bedoelde recht hebben op rectificatie van de vermelding van hun geslacht in het register. De Hongaarse asielwet bevat weliswaar algemene bepalingen betreffende de verwerking van wijzigingen in de gegevens die in het register zijn opgenomen en de rectificatie van onjuiste gegevens, maar voorziet niet in een procedure, noch de voorwaarden ervan, voor de in de onderhavige zaak aan de orde gestelde geslachtsverandering en de daarmee samenhangende naamsverandering.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 16 AVG aldus worden uitgelegd dat de autoriteit die volgens het recht van een lidstaat belast is met het beheer van de registers, met het oog op de uitoefening van de rechten van de betrokkene verplicht is om de door haar verwerkte persoonsgegevens betreffende het geslacht van die persoon te rectificeren wanneer deze gegevens na de opname in het register zijn gewijzigd en daardoor niet voldoen aan het in artikel 5, lid 1, onder d), AVG neergelegde beginsel van juistheid?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 16 AVG dan aldus worden uitgelegd dat de persoon die om rectificatie van de gegevens betreffende zijn geslacht verzoekt het verzoek om rectificatie met bewijs moet staven?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 16 AVG dan aldus worden uitgelegd dat de persoon die om rectificatie verzoekt moet bewijzen dat hij een geslachtsveranderende operatie heeft ondergaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV