C-248/23 Novo Nordisk 

Contentverzamelaar

C-248/23 Novo Nordisk 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    4 september 2023

Trefwoorden: beginsel van fiscale neutraliteit, financiering van geneesmiddelensubsidies

Onderwerp: Artikel 90 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”).

Feiten:

Verzoekster Novo Nordisk A/S is een in Denemarken gevestigde onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging en distributie van farmaceutische producten en die in het kader van haar activiteiten de door haar vervaardigde farmaceutische producten in Hongarije verkoopt. De publieke zorgverzekeraar NEAK beslist of een geneesmiddel op de lijst van gesubsidieerde geneesmiddelen moet worden opgenomen na een onderzoek waarbij verschillende aspecten in aanmerking worden genomen, en bepaalt vervolgens het bedrag van de subsidie. De prijs voor de geneesmiddelen, die de maatstaf van heffing voor de btw vormt, bestaat uit twee bestanddelen: ten eerste de subsidie van de NEAK en ten tweede de door de patiënt betaalde „eigen bijdrage”. De apotheek betaalt dus btw over zowel het door de patiënt als het door de NEAK betaalde bedrag. Novo Nordisk A/S heeft betalingen verricht aan de NEAK over de verkoop van geneesmiddelen en betaalt een bijdrage van 20 % of 10 % over de subsidie van alle door haar verkochte geneesmiddelen (hierna: wettelijke betalingsverplichting). Novo Nordisk A/S heeft bij de Hongaarse belastingautoriteit een rectificerende btw-aangifte ingediend over januari 2016 en het bedrag van de voor die periode verschuldigde btw verminderd onder verwijzing naar betalingen die zij op grond van de wettelijke betalingsverplichting had gedaan, welke is afgewezen door de belastingautoriteit. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. 

Overweging:

Uit rechtspraak van het Hof blijkt dat artikel 90 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een prijsvermindering die een farmaceutische onderneming krachtens een nationale wet toekent aan een particuliere zorgverzekeraar, overeenkomstig dat artikel leidt tot een verlaging van de maatstaf van heffing in het voordeel van deze farmaceutische onderneming. Dit artikel verzet zich tegen een nationale regeling die bepaalt dat een farmaceutische onderneming het gedeelte van haar omzet uit de verkoop van geneesmiddelen die door de publieke zorgverzekeraar worden gesubsidieerd niet van haar maatstaf van heffing voor de btw mag aftrekken.

De verwijzende rechter merkt op dat distributeurs van geneesmiddelen een bedrag ten belope van 10 % en 20 % van de producentenprijs verschuldigd zijn voor geneesmiddelen die door de overheid worden gefinancierd. Het kenmerk hiervan is dat de nationale belastingdienst de bedragen int en de betalingen controleert, maar de geïnde bedragen onverwijld overmaakt aan de NEAK. De nakoming van de betalingsverplichting heeft tot gevolg dat de belastingplichtige geneesmiddelendistributeur een deel van de tegenprestatie niet ontvangt. Verweerster betoogt dat de wettelijke betalingsverplichting geen prijsvermindering is omdat zij niet aan de eindverbruiker wordt verstrekt, zodat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de tegenprestatie voor de verkoop door de betalingsplichtige, de betaling en de door de eindverbruiker betaalde tegenprestatie. De opgelegde betalingsverplichting is een bijzondere belasting en kan dus niet worden beschouwd als een prijsvermindering die de maatstaf van heffing verlaagt.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 90, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationaalrechtelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een farmaceutische onderneming die krachtens een wettelijke regeling betalingen verricht aan de publieke zorgverzekeraar uit de opbrengst van de verkoop van door de overheid gefinancierde geneesmiddelen niet het recht heeft om de maatstaf van heffing achteraf te verlagen, aangezien de betalingen worden verricht krachtens een wettelijke regeling, de grondslag van de betalingsverplichting kan worden verminderd met de betalingen uit hoofde van prijs-volumeovereenkomsten en de uitgaven van de onderneming voor onderzoek en ontwikkeling in de gezondheidssector, en de te betalen bedragen worden geïnd door de belastingdienst, die deze onverwijld overmaakt aan de publieke zorgverzekeraar?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-462/16, Boehringer Ingelheim Pharma;  C-717/19, Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co. KG Magyarországi Fióktelepe.

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC