C-251/23 en C-308/23 Mercedes-Benz Group e.a. 

Contentverzamelaar

C-251/23 en C-308/23 Mercedes-Benz Group e.a. 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     20 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     6 september 2023

Trefwoorden: aansprakelijkheid, doeltreffendheidsbeginsel

Onderwerp:

•            Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 267 en artikel 67, leden 1 en 4;

•            Verordening 2007/715/EG aangaande verboden manipulatie-instrumenten en manipulaties op de testbank bij personenvoertuigen met een dieselmotor: artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 1 en lid 2, tweede volzin, onder a);

•            Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd: artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, artikel 46 en artikel 3, punt 36;

•            Verordening 692/2008/EG van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van verordening 2007/715/20/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie: artikel 3, punt 9;

•            Richtlijn 80/1268/EEG van de Raad van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen: artikel 3, punt 9.

De feiten en centrale vraag in de zaak C-308/23 zijn vrijwel identiek aan de hieronder opgenomen vragen en motivering in het verzoek om een prejudiciële beslissing in zaak C-251/23. De feiten in deze zaak zijn vergelijkbaar met de feiten in zaak C-251/23.

Feiten:

In de zaak C-251/23 vordert verzoekende partij OB schadevergoeding van verwerende partij Mercedes-Benz Group AG in verband met de aankoop van een voertuig omdat dit voertuig zijns inziens is uitgerust met verboden manipulatie-instrumenten. OB stelt dat Mercedes Benz Group AG er bewust voor heeft gekozen het verboden manipulatie-instrument te gebruiken wat heeft geleid tot aanzienlijk meer uitstoot van stikstofoxide en verplicht hem een schadevergoeding te betalen. In wezen eist OB dat Mercedes Benz Group AG wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het betrokken voertuig en betaling van een de gebruiksvergoeding. Mercedes Benz Group AG verzoekt om verwerping van het beroep.

In de zaak C-308/23 eist verzoekende partij YV een schadevergoeding in verband met het zogenoemde ,,dieselschandaal” en stelt dat het betrokken voertuig met een illegaal manipulatie-instrument is uitgerust. In wezen eist YV dat verwerende partij Mercedes-Benz Group wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, tegen gelijktijdige eigendomsoverdracht en afgifte van het betrokken voertuig. Mercedes Benz Group AG concludeert tot verwerping van het beroep.

Overweging:

In beide zaken is de verwijzende rechter met name niet duidelijk of bijvoorbeeld de voor voertuigen met dieselmotor vastgestelde grenswaarden voor stikstofoxide-emissies alleen gelden wanneer een voertuig met dieselmotor na een koude start wordt getest onder de omstandigheden die gelden bij een testcyclus volgens de specificaties van de NEDC of dat ook aan deze grenswaarden moet worden voldaan wanneer een voertuig met dieselmotor bijvoorbeeld na een warme start wordt getest onder de omstandigheden die gelden bij een testcyclus volgens de specificaties van de NEDC of bijvoorbeeld ook wanneer een voertuig met dieselmotor wordt getest na een koude start bij een buitentemperatuur van bijvoorbeeld 15° C en verder onder de omstandigheden die gelden bij een testcyclus volgens de specificaties van de NEDC en dientengevolge een regeling of schakeling die dat verhindert, verboden is.

In zaak C-251/23 is de eerste prejudiciële vraag doorslaggevend voor de beslechting van het geding. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, zijn ook de tweede en de derde vraag relevant. De verwijzende rechter aan de hand van dit deskundigenrapport niet beoordelen welk nadeel zwaarder weegt en bij welke van de twee testcycli de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem het hoogst was. De verwijzende rechter maakt uit de in deze twee testcycli verzamelde meetwaarden op dat indien de stikstofoxide-emissies worden verminderd door verlaging van de verbrandingstemperatuur, bijvoorbeeld door middel van uitlaatgasrecirculatie, het ene nadeel van stikstofoxide-emissies wordt vervangen door het andere nadeel van verhoogde emissies van kooldioxide, koolmonoxide, koolwaterstoffen, deeltjes en methaan. Het staat aan het Hof om die beoordeling op basis van het Unierecht te verrichten.

De verwijzende rechter in zaak C-308/23 ontkent niet dat het van het Hof gevraagde antwoord op de eerste en de tweede prejudiciële vraag mogelijk al kan leiden tot een definitieve beslechting van het geschil. In het geval bovenstaande prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord, beroept de verwijzende rechter zich aan het Hof om op basis van het Unierecht te beoordelen over de vraag of dat motormanagementsysteem moet worden aangemerkt als verboden manipulatie-instrument. De verwijzende rechter kan niet uitsluiten dat bijvoorbeeld met name gelet op het feit dat voor bepaalde emissies moet worden voldaan aan grenswaarden en dat zelfs indien de in casu omstreden regeling van de uitlaatgasrecirculatie of van de nagestreefde waarde van de koelvloeistoftemperatuur geen manipulatie-instrument vormt, deze vanuit andere oogpunten volgens Unierechtelijke bepalingen verboden zou kunnen zijn hetgeen mogelijk leidt tot een verplichting tot schadevergoeding van verweerster jegens verzoeker.

Naar Duits recht is de bewijslast zo verdeeld dat het alleen aan de koper van het voertuig staat om aan te tonen dat alle feitelijke voorwaarden voor de aanwezigheid van een manipulatie-instrument bestaan. Hij moet immers bewijzen dat hij schade heeft geleden en dat een beschermingswet is geschonden. Dit is, indien de eerstgenoemde vraag ontkennend wordt beantwoord, slechts het geval voor zover het voertuig is uitgerust met een manipulatie-instrument. Het verkrijgen van bewijs betreffende de aanwezigheid van een manipulatie-instrument kost naar verwachting ten minste 10 000 EUR. Indien nog meer bewijs moet worden vergaard, kunnen de kosten nog duidelijk oplopen. Kopers die geen rechtsbijstandverzekering hebben, zullen de voorschotten op de kosten die volgens het Duitse burgerlijk procesrecht voor de bewijsverkrijging vereist zijn, vaak niet of slechts met moeite kunnen opbrengen en er derhalve eventueel van afzien hun rechten te doen gelden. In beide zaken doet dit de vraag rijzen of en in hoeverre voornoemde verdeling van de bewijslast naar Duits recht verenigbaar is met het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel en wat in dit verband in het licht van het Unierecht dient te gelden. Indien er meer bewijs zou moeten worden vergaard, rijst echter de vraag van wie het voor de bewijsgaring waarschijnlijk hoge voorschot op de kosten moet worden gevorderd en ten koste van wie het eventueel niet kunnen vaststellen van afzonderlijke, te bewijzen feiten gaat.

Prejudiciële vragen:

C-251/23

1. Is een personenvoertuig met een dieselmotor waarvoor de emissienorm Euro 5 geldt, ongeacht of in het motormanagementsysteem ervan een schakeling is geïnstalleerd die conceptueel moet worden aangemerkt als manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, in strijd met het Unierecht wanneer gezien het ontwerp van dat systeem en de regeling van de daarin geïnstalleerde functies van meet af aan duidelijk is dat het voertuig, nadat de motor is warmgedraaid, zelfs dan in de „mix” meer dan 180 mg stikstofoxide per kilometer uitstoot wanneer het onder die omstandigheden een testcyclus overeenkomstig de NEDC ondergaat?

2. Kan een constructieonderdeel van een voertuig, dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet teneinde naargelang de uitkomst van die meting de parameters van het verbrandingsproces in de motor te wijzigen, de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem ook dan verminderen in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en dus een manipulatie-instrument vormen in de zin van die bepaling indien de op grond van de uitkomst van de meting door het constructieonderdeel veroorzaakte wijziging van de parameters van het

verbrandingsproces weliswaar enerzijds de uitstoot van een bepaalde schadelijke stof, bijvoorbeeld stikstofoxide, verhoogt, maar anderzijds tegelijkertijd de uitstoot van een of meerdere andere schadelijke stoffen, zoals deeltjes, koolwaterstof, koolmonoxide en/of kooldioxide vermindert?

3. Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden moet in een dergelijk geval het constructieonderdeel worden aangemerkt als een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007?

4. Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, zonder dat de fabrikant van het voertuig verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46, genoemd in het arrest van het Hof van 21 maart 2023, Mercedes-Benz Group (Aansprakelijkheid van fabrikanten van met een manipulatie-instrument uitgeruste voertuigen) (C-100/21, EU:C:2023:229), voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

5. Hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in een geding tussen de koper van een voertuig en de fabrikant ervan betreffende een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde op grond van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen?

C-308/23

1. Kan een constructieonderdeel in een voertuig dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om telkens naargelang het resultaat van deze meting de parameters van het verbrandingsproces in de motor te wijzigen, de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem ook verminderen in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en derhalve een manipulatie-instrument vormen in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, wanneer de op grond van het metingsresultaat door het constructieonderdeel teweeggebrachte wijziging van de parameters van het verbrandingsproces weliswaar enerzijds de emissie van een specifieke verontreinigende stof, bijvoorbeeld stikstofoxide, verhoogt maar anderzijds tegelijkertijd de emissie van een of meer andere verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld deeltjes, koolwaterstoffen, koolmonoxide en/of kooldioxide, vermindert?

2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden gaat het in een dergelijk geval bij het constructieonderdeel om een manipulatie-instrument?

3. Kan een schakeling of regeling in een voertuig die door de erdoor teweeggebrachte wijziging van de parameters van het verbrandingsproces weliswaar enerzijds de emissie van een specifieke verontreinigende stof, bijvoorbeeld stikstofoxide, verhoogt maar anderzijds tegelijkertijd de emissie van een of meer andere verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld deeltjes, koolwaterstoffen, koolmonoxide en/of kooldioxide, vermindert, naar Europees recht vanuit andere gezichtspunten dan dat van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 verboden zijn?

4. Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden is dat het geval?

5. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: is volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van deze verordening ook toegestaan wanneer het weliswaar niet noodzakelijk is om de motor tegen schade of een ongeval te beschermen, maar wel om de veilige werking van het voertuig te verzekeren?

6. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en bovendien ook het ontbreken van feiten moet bewijzen op grond waarvan een in hierboven bedoelde zin aangetoond manipulatie-instrument bij wijze van uitzondering volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 is toegestaan, zonder dat de fabrikant van het voertuig verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46, genoemd in het arrest van het Hof van 21 maart 2023 (zaaknummer C-100/21), voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

7. Indien de zesde vraag bevestigend moet worden beantwoord: hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in een geding tussen de koper en de fabrikant van een voertuig in geval van een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde wegens de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 in combinatie met feiten op grond waarvan dat manipulatie-instrument bij wijze van uitzondering volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 is toegestaan? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen?

8. Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een weliswaar niet als manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 te kwalificeren, maar met een op grond van andere redenen verboden schakeling of regeling zonder dat de fabrikant van het voertuig verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46, genoemd in het arrest van het Hof van 21 maart 2023 (dossiernummer C-100/21), voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden schakeling of regeling, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

9. Indien de achtste vraag bevestigend moet worden beantwoord: hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in het geschil tussen de koper en de fabrikant van een voertuig in geval van een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde wegens de aanwezigheid van een verboden schakeling of regeling van de in de achtste prejudiciële vraag genoemde soort? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast, en zo ja, welke, of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-nakoming van die verplichtingen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

GSMB Invest, C-128/20; Volkswagen C-134/20; Mercedes-Benz Group C-100/21

Specifiek beleidsterrein: EZK, IenW

Gerelateerde documenten