C-254/19 Friends of the Irish Environment
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 15 mei 2019 Schriftelijke opmerkingen: 01 juli 2019
Trefwoorden : habitatrichtlijn; milieueffectbeoordeling;
Onderwerp :
- Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: habitatrichtlijn);
- Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (hierna MER-richtlijn);
Feiten:
An Bord Pleanála (Iers planbureau) verleende op 31.03.2008 een bouwvergunning voor een gasterminal voor vloeibaar aardgas. De bouwvergunning van 2008 werd verleend uit hoofde van een regeling van nationaal recht die de habitatrichtlijn niet naar behoren had omgezet. In de belangrijkste uitvoeringsvoorschriften werd de uitvoering van een passende beoordeling in het kader van de doelstellingen van de habitatrichtlijn ten onrechte gelijkgesteld aan de uitvoering van een MEB in het kader van de MER-richtlijn. Deze wijze van omzetting werd afgekeurd door het Hof in het arrest C-418/04 Commissie/Ierland. Dit arrest werd gewezen op 13.12.2007, ongeveer drie maanden vóór de beslissing van An Bord Pleanála om de bouwvergunning van 2008 te verlenen. De bouwvergunning van 2008 legde een termijn van tien jaar op voor de bouwfase. De vergunning legt geen termijn op voor de daaropvolgende exploitatie van de gasterminal (operationele fase). Uiteindelijk werd in deze periode van tien jaar nooit begonnen met de werkzaamheden. De vertragingen werden onder meer veroorzaakt door wijzigingen in het Ierse beleid inzake de toegang tot het nationale gastransmissienet en door de economische situatie vanaf 2008. In september 2017 diende de ontwikkelaar een aanvraag in om de bouwfase met nog eens vijf jaar te verlengen. An Bord Pleanála besloot deze aanvraag goed te keuren, met als gevolg dat de bouwfase nu op 31.03.2023 zal aflopen. De beslissing werd aangevochten door middel van een procedure voor rechterlijke toetsing voor de verwijzende rechter.
Overweging:
Het hoofdgeding betreft de vraag of een beslissing ter verlenging van de looptijd van een vergunning valt onder de habitatrichtlijn. Meer specifiek betreft het hoofdgeding de vraag of de procedurele vereisten van artikel 6(3) van de habitatrichtlijn uitsluitend van toepassing zijn bij de oorspronkelijke verlening van de vergunning dan wel ook gelden voor een daaropvolgende beslissing die de looptijd van de vergunning verlengt, maar geen fysieke wijziging toestaat van het project zoals dat oorspronkelijk is goedgekeurd. Een vergelijkbare vraag is aan het Hof gesteld in zaak C-411/17, Inter-Environnement Wallonie ASBL. De verwijzende rechter concludeert dat het verwachte arrest in zaak C-411/17 waarschijnlijk niet alle vragen zal beantwoorden die in dit hoofdgeding opgelost moeten worden. De aard van de verlenging waarom in de twee procedures wordt verzocht verschilt; C-411/17 betreft de operationele fase en in casu gaat het om de bouwfase. Verder hebben de feiten van zaak C-411/17 betrekking op een kerncentrale, wat mogelijk resulteert in vragen met betrekking tot het Verdrag van Espoo en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die niet van toepassing zijn in casu. Tevens kan het feit dat de bouwvergunning van 2008 niet meer geldig was op het moment dat An Bord Pleanála besloot de looptijd van de vergunning te verlengen, relevant zijn voor de analyse van het Hof. De verwijzende rechter gaat daarom over op het stellen van de prejudiciële vragen.
Prejudiciële vragen:
1) Vormt een beslissing om de looptijd van een vergunning te verlengen een projectovereenkomst waarop artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: „habitatrichtlijn”) van toepassing is?
2) Zijn enige van de volgende overwegingen van invloed op het antwoord op de eerste vraag?
(A) De vergunning (waarvan de looptijd moet worden verlengd) is verleend op grond van een bepaling van nationaal recht waarbij de habitatrichtlijn niet naar behoren werd omgezet, aangezien in de wettelijke regeling een passende beoordeling in de zin van de habitatrichtlijn ten onrechte werd gelijkgesteld met een milieueffectbeoordeling als bedoeld in de MER-richtlijn (richtlijn 2011/92/EG).
(B) In de vergunning, zoals die oorspronkelijk werd verleend, is niet vermeld of de vergunningaanvraag werd behandeld in het kader van fase 1 of fase 2 van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, en de vergunning bevat geen „volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies [...] die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor [het] betrokken [gebied] wegnemen”, zoals vereist op grond van zaak C-404/09, Commissie/Spanje.
(C) De oorspronkelijke looptijd van de vergunning is verstreken en dus is de vergunning niet langer geldig ten aanzien van het volledige project. In afwachting van de mogelijke verlenging kunnen op grond van de vergunning geen werkzaamheden worden uitgevoerd.
(D) Tot nu toe werden op grond van de vergunning geen werkzaamheden uitgevoerd.
3) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, welke overwegingen [moet] de bevoegde autoriteit dan in aanmerking nemen bij het uitvoeren van een onderzoek in het kader van fase 1 op grond van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn? Moet de bevoegde autoriteit bijvoorbeeld alle of enige van de volgende overwegingen in aanmerking nemen: (i) of sprake is van wijzigingen in de voorgenomen werkzaamheden en het beoogde gebruik; (ii) of de milieuachtergrond veranderd is, bijvoorbeeld wat betreft de aanwijzing van Europese gebieden na de datum van de beslissing om een vergunning te verlenen; (iii) of sprake is van relevante veranderingen in de wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld meer actuele onderzoeken inzake het bijzondere belang van Europese gebieden? Of moet de bevoegde autoriteit de milieueffecten van het volledige project beoordelen?
4) Moet een onderscheid worden gemaakt tussen (i) een vergunning die een termijn oplegt voor de periode van een activiteit (operationele fase), en (ii) een vergunning die slechts een termijn oplegt voor de periode waarin bouwwerkzaamheden mogen plaatsvinden (bouwfase), maar, mits de bouwwerkzaamheden binnen die termijn zijn voltooid, geen termijn oplegt voor de activiteit of exploitatie?
5) Geldt ten aanzien van de verplichting van een nationale rechter om het recht zoveel mogelijk uit te leggen in overeenstemming met de bepalingen van de habitatrichtlijn en het Verdrag van Aarhus het vereiste dat de partijen bij het geding die uitleggingsvragen uitdrukkelijk hebben opgeworpen en, zo ja, in hoeverre? Moet de nationale rechter, meer specifiek, wanneer het nationale recht voorziet in twee besluitvormingsprocessen, waarvan slechts één de naleving van de habitatrichtlijn waarborgt, het nationale recht aldus uitleggen dat alleen het conforme besluitvormingsproces kan worden ingeroepen, ook al hebben de partijen bij de zaak die hij behandelt deze uitlegging niet aangevoerd?
6) Indien het antwoord op de tweede vraag, onder A, luidt dat in overweging moet worden genomen of de vergunning (waarvan de looptijd moet worden verlengd) werd verleend op grond van een bepaling van nationaal recht waarbij de habitatrichtlijn niet naar behoren werd omgezet, moet de nationale rechter dan een regel van nationaal procesrecht buiten toepassing laten die een partij die bezwaar maakt tegen het project belet de geldigheid van een eerdere (verlopen) vergunning te betwisten in het kader van een latere vergunningaanvraag? Is een dergelijke regel van nationaal procesrecht in strijd met de verplichting tot het nemen van herstelmaatregelen, zoals die onlangs in zaak C-348/15, Stadt Wiener Neustadt, is bevestigd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-411/17 Inter-Environnement Wallonie ASBL; C-399/14 Grüne Liga; C-418/04 Commissie/Ierland; C-404/09 Commissie/Spanje; C-201/02 Wells;
Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK