C-256/21 Gemeinde Bodman-Ludwigshafen
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 25 juni 2021Schriftelijke opmerkingen: 11 augustus 2021
Trefwoorden: Uniemerk; intellectueel eigendom; bevoegdheid rechtbank; ontvankelijkheid
Onderwerp :
Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk;
Feiten:
Verzoeker is houder van het Uniemerk “Apfelzügle”. Het merk bood bescherming voor de volgende diensten:
- klasse 35: Samenstellen van goederen op het gebied van voedings- en genotmiddelen;
- klasse 41: Ontspanning; culturele activiteiten;
- klasse 43: Verschaffing van voedsel en drank, tijdelijke huisvesting; restauratie; catering.
Het begrip “Apfelzug” (appeltrein), in het Zwabisch ook “Apfelzügle” (appeltreintje), duidt op een span van meerdere door een tractor voortgetrokken aanhangers bij de appeloogst. Partijen twisten over de vraag of dat begrip gebruikelijk is voor het relevante publiek en of zij zonder meer deze betekenis kan afleiden. In een brochure van de Deutsche Bodensee Tourismus, werd o.a. reclame gemaakt voor het “Proeven van de verse appeloogst, met een rit met het appeltreintje” bij de fruitkwekerij van eerste verwerende partij. Deze informatie was ook te vinden op de Facebook-pagina’s van beide verwerende partijen. Volgens verzoeker is hiermee inbreuk gemaakt op zijn rechten op het Uniemerk “Apfelzügle” en verzoeker heeft daarom een stakingsvordering en nevenvorderingen wegens merkinbreuk ingesteld. Verwerende partijen hebben de vorderingen bestreden en hebben reconventionele vorderingen ingesteld tot nietigverklaring van het Uniemerk. Tijdens de zitting voor de rechter in eerste aanleg heeft verzoeker zijn vordering wegens inbreuk ingetrokken. Beide verwerende partijen hebben hun reconventionele vorderingen volledig gehandhaafd. De rechter heeft het Uniemerk “Apfelzügle” voor alle in klasse 41 genoemde diensten nietig verklaard. De reconventionele vordering van tweede verwerende partij is afgewezen, voor zover deze betrekking had op de nietigverklaring voor de in de klassen 35 en 43 genoemde diensten. Met haar hoger beroep bij de verwijzende rechter komt tweede verwerende partij op tegen dat vonnis. Zij is van mening dat ook met betrekking tot de klassen 35 en 43 sprake is van de weigeringsgronden van artikel 7(1) onder b) en c), en in elk geval van artikel 7(1)d), van verordening 2017/1001.
Overweging:
Prima facie is tot dusver niet verduidelijkt of de intrekking van een vordering wegens inbreuk in de zin van artikel 124, onder a), gevolgen heeft voor de vraag of de rechtbank voor het Uniemerk dient te beslissen respectievelijk nog mag beslissen over een nog ten tijde van de aanhangigheid van de vordering wegens inbreuk ingestelde reconventionele vordering tot nietigverklaring en over de ontvankelijkheid daarvan. Met de voorgelegde vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van de op de reconventionele vordering betrekking hebbende bepalingen van verordening 2017/1001, teneinde te kunnen beoordelen of de reconventionele vordering ontvankelijk is (als dwingende voorwaarde voor een inhoudelijk onderzoek met betrekking tot de gestelde nietigheid van het litigieuze Uniemerk) dan wel het hoger beroep van de tweede verwerende partij wegens niet-ontvankelijkheid van de reconventionele vordering moet worden verworpen.
Prejudiciële vraag:
Moeten artikel 124, onder d), en artikel 128 van verordening (EU) 2017/1001 aldus worden uitgelegd dat de rechtbank voor het Uniemerk nog bevoegd is om uitspraak te doen over een reconventionele vordering, in de zin van artikel 128 van verordening 2017/1001, strekkende tot nietigverklaring van een Uniemerk, nadat de op dat Uniemerk gebaseerde vordering wegens inbreuk in de zin van artikel 124, onder a),van deze verordening effectief is ingetrokken?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-425/16;
Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK