C-258/23 - C-260/23 Imagens Medicas Integradas e.a.

Contentverzamelaar

C-258/23 - C-260/23 Imagens Medicas Integradas e.a.

Gevoegde prejudiciële zaken

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 6 juli 2023  
Schriftelijke opmerkingen:                 22 augustus 2023 

Trefwoorden: mededingingsrecht, verzameling bewijsmateriaal, per e-mail verzonden zakelijke documenten, correspondentie

Onderwerp:

•            Artikel 101 en 102 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”);

•            Artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie;

•            Artikel 20, 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.

De vragen en de motivering in zaken C-259/23 en C-260/23 zijn vrijwel identiek aan de hieronder opgenomen vragen en motivering in het verzoek om een prejudiciële beslissing in zaak C-258/23. De feiten in deze zaken zijn vergelijkbaar met de feiten in zaak C-258/23.

Feiten:

In het kader van een administratieve inbreukprocedure onderzoekt de Portugese mededingingsautoriteit of er sprake is van een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging die tot doel heeft de mededinging uit te schakelen tussen ondernemingen in de gezondheidssector die actief zijn op de teleradiologiemarkt, en die leidt tot een verhoging van de prijs die de staat betaalt voor het verlenen van diensten op dit gebied, aangezien de Portugese ziekenhuizen die deel uitmaken van nationale gezondheidsdienst gebruikmaken van externe particuliere teleradiologiediensten, waarbij periodiek openbare aanbestedingen worden uitgeschreven voor de aankoop van dergelijke diensten. De mededingingsautoriteit achtte het noodzakelijk om bewijsmateriaal te doorzoeken, te onderzoeken, te verzamelen en in beslag te nemen tijdens haar onderzoek bij de verzoekende partijen van alle gevoegde zaken.

Overweging:

In het Portugese rechtssysteem geeft de mededingingswet de mededingingsautoriteit de bevoegdheid om documenten, ongeacht de informatiedrager en met voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteit, in beslag te nemen. De mededingingswet heeft de tussenkomst van de onderzoeksrechter voorbehouden voor de gevallen van inbeslagname van documenten in banken, huiszoekingen en zoekacties in advocatenkantoren of dokterspraktijken; in andere situaties, zoals in de onderhavige zaak, vereist de wet de tussenkomst van de gerechtelijke autoriteit, in dit geval het openbaar ministerie. In deze zaak gaat het om een administratieve sanctie, die verschilt van een strafbaar feit. De regeling van de mededingingswet is echter in overeenstemming met het criterium in het strafrechtelijke systeem: wanneer de manier van bewijsverkrijging de grondrechten in gevaar zou kunnen brengen of zou kunnen schenden, moet de onderzoeksrechter tussenkomen. Bijgevolg rijst de vraag of de uitoefening van de aan de mededingingsautoriteit verleende bevoegdheden om bewijsmateriaal te verzamelen, in het kader van een onderzoek naar mededingingsbeperkende praktijken van ondernemingen, grondrechten schendt.

De verzoekende partijen in deze gevoegde zaken verwerpen deze benadering en stellen dat de in beslag genomen communicatie in het kader van het e-mailverkeer van haar werknemers correspondentie vormt, alsmede dat de inbeslagneming ervan niet kan plaatsvinden in het kader van een administratieve sanctieprocedure en derhalve niet kan plaatsvinden in het kader van een onderzoek naar mededingingsbeperkende praktijken die verboden zijn op grond van de artikelen 101 en 102 VWEU; zij voegen daaraan toe dat, zo een dergelijke inbeslagneming al zou kunnen plaatsvinden, daarvoor in elk geval de voorafgaande toestemming van een onderzoeksrechter vereist is, aangezien het gaat om inmenging in de correspondentie, de onschendbaarheid waarvan een grondrecht is dat zulks vereist.

De verwijzende rechter overweegt dat volgens artikel 20 van verordening (EG) nr. 1/2003, de Commissie, ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken, alle noodzakelijke inspecties bij ondernemingen en ondernemersverenigingen kan verrichten, en de boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf, ongeacht de aard van de drager van die bescheiden kan controleren. De Commissie kan overeenkomstig artikel 21 van voornoemde verordening ook inspecties en inbeslagnemingen op andere plaatsen verrichten, waaronder de woningen van directeuren, bestuurders en andere personeelsleden, mits voorafgaande toestemming van de nationale rechterlijke instantie. Artikel 22 van verordening nr. 1/2003 bepaalt dat een mededingingsautoriteit van een lidstaat overeenkomstig het nationale recht op het grondgebied van deze lidstaat elke inspectie of andere onderzoeksmaatregelen ten aanzien van de feiten kan uitvoeren. De Portugese mededingingswet bepaalt dat enkel wanneer documenten die onder het bankgeheim vallen in banken of andere kredietinstellingen in beslag worden genomen, die inbeslagnemingen de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter vereisen, die toestemming zal verlenen wanneer hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat deze documenten verband houden met een inbreuk en dat zij van groot belang zijn om de waarheid aan het licht te brengen of voor het bewijs, zelfs als zij niet aan de betrokken persoon toebehoren.

De verwijzende rechter overweegt ook dat de in deze zaak onderzochte documenten betrekking hebben op de commerciële ontwikkeling van ondernemingen die actief zijn op de interne markt en dat deze documenten in het huidige digitale tijdperk per e-mail worden verzonden. E-mail fungeert als middel voor de verzending van documenten met betrekking tot de commerciële activiteiten van de ondernemingen, mag slechts functioneel worden gebruikt en het gebruik ervan voor persoonlijke doeleinden en doeleinden die verband houden met het privéleven van de werknemer is verboden. Daarnaast kwalificeert overweging 26 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad, deze documenten als zakelijke bescheiden.

Prejudiciële vragen van C-258/23 C-259/23 en C-260/23 zijn vrijwel identiek :

1. Zijn de in deze zaak aan de orde zijnde, per e-mail verzonden zakelijke documenten als correspondentie aan te merken voor de toepassing van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

2. Verzet artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zich ertegen dat zakelijke communicatie in het kader van e-mailverkeer tussen leidinggevenden en werknemers van ondernemingen in beslag wordt genomen in het kader van een onderzoek naar overeenkomsten en gedragingen die verboden zijn op grond van artikel 101 VWEU/ 102 VWEU voor C-260/23?

3. Verzet artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zich ertegen dat die zakelijke communicatie in beslag wordt genomen nadat daartoe toestemming is verleend door een gerechtelijke autoriteit, in dit geval het openbaar ministerie, dat tot taak heeft de staat te vertegenwoordigen, de bij de wet bepaalde belangen te verdedigen, op basis van het legaliteitsbeginsel strafvervolging in te stellen en overeenkomstig het bepaalde in de grondwet de democratische rechtsstaat te verdedigen, en dat onafhankelijk van andere organen van de centrale, regionale en lokale overheid handelt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: EZK