C-26/16 Santogal M-Comércio e Reparação de Automóveis

Contentverzamelaar

C-26/16 Santogal M-Comércio e Reparação de Automóveis

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   14 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       29 maart 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   29 april 2016
Trefwoorden: btw; intracommunautaire transacties (vervoermiddelen); rechtsbeginselen

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoekster heeft een autohandel. Voor de btw valt zij onder de normale regeling van maandelijkse aangifte. Verzoekster verkoopt in 2010 een auto (mercedes) naar het buitenland. Voor de btw-verrekening wordt aangifte gedaan bij de DouaneAut. De Douane Antifraudedienst meldt die verkoop op 24-10-2013 bij de belastingAut, die besluiten een inspectie bij verzoekster uit te voeren over januari 2010. Het voertuig is door Mercedes Benz Portugal aan verzoekster verkocht. De douaneverklaring (binnenkomst voertuig) dateert van 25-06-2009 en is in maart 2011 vervangen door een aanvullende verklaring (de oorspronkelijke verklaring is nietig verklaard wegens verzending van de auto). Verzoekster verkoopt de auto zonder btw zoals geregeld in de Wet op de btw voor intracommunautaire transacties (RITI). De koper is een in SPA woonachtige Angolees die heeft aangetoond over een Angolees paspoort en een SPA verblijfsstatus te beschikken. Koper geeft aan het voertuig zelf van POR naar SPA te zullen transporteren. Verzoekster is op grond van de overgelegde documenten overtuigd dat aan de in de RITI gestelde voorwaarden voor vrijstelling van btw is voldaan. Op de factuur is echter per abuis vermeld ‘vrijgesteld van btw op grond van artikel 14, onder a) RITI (enz) in plaats van onder b). Later blijkt dat het voertuig is ingeschreven voor toerisme en wordt door de SPAaut gemeld dat de koper geen ingezetene van SPA is (geweest). POR belastingAut hebben inmiddels ontdekt dat koper in POR heeft gewoond. Omdat de btw-vrijstelling ten onrechte is verleend krijgt verzoekster 14-10-2014 een aanvullende aanslag + rente sinds maart 2010. Verzoekster betaalt en dient een arbitrageverzoek in die aanleiding is voor onderhavige zaak.

De verwijzende POR arbitragerechter oordeelt dat aan de hand van de beschikbare stukken niet met zekerheid bewezen kan worden dat de koper een verblijfplaats in POR had gedurende de relevante periode (in 2010). De rechter acht wel bewezen dat koper ten tijde van verwerving van het voertuig geen gewone verblijfplaats in SPA had. Maar de rechter is het met verzoekster eens dat dit niet geconcludeerd mag worden op grond van het enkele feit dat koper een vreemdelingenidentiteitsnummer had. Niet bewezen is de betaling van btw in SPA (of elders) en of verzoekster en koper hebben samengespannen om btw-betaling te vermijden. Andere door verzoekster naar voren gebrachte gebreken zoals onjuiste uitleg van de POR RITI gelet op artikel 138 lid 2 van de btw-RL; rechtstreekse werking van de btw-RL. Partijen zijn het eens dat er vragen aan het HvJEU voorgelegd moeten worden. Die luiden als volgt:
1) Moet artikel 138, [lid 2], onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat naar nationaal recht [artikelen 1, onder e), en 14, onder b), van de Regime do IVA nas Transações Intracomunitárias] voor de btw-vrijstelling voor de levering onder bezwarende titel van nieuwe vervoermiddelen die door de verwerver vanaf nationaal grondgebied naar een andere lidstaat worden vervoerd, vereist is dat de verwerver in die lidstaat gevestigd of woonachtig is?
2) Moet artikel 138, [lid 2], onder a), van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat vrijstelling in de lidstaat van vertrek van het vervoer wordt geweigerd in een situatie waarin het verworven vervoermiddel werd vervoerd naar Spanje, waar een inschrijving voor toerisme werd afgegeven voor bepaalde tijd overeenkomstig de belastingregeling van de artikelen 8 tot en met 11, 13 en 15 van het Spaanse Real Decreto 1571/1993 van 10 september 1993?
3) Moet artikel 138, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat betaling van btw van de leverancier van een nieuw vervoermiddel wordt verlangd in een situatie waarin niet is komen vast te staan of de regeling voor inschrijving voor toerisme heeft opgehouden te gelden op een van de wijzen als voorzien in de artikelen 11 en 15 van Spaans Real Decreto 1571/1993, en evenmin of als gevolg van het feit dat die regeling niet meer geldt btw is betaald of zal worden betaald?
4) Moeten artikel 138, [lid 2], onder a), van richtlijn 2006/112 en de beginselen van rechtszekerheid, evenredigheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat betaling van btw van de leverancier van een naar een andere lidstaat verzonden nieuw vervoermiddel wordt verlangd in een situatie waarin:
– de verwerver vóór de verzending tegenover de leverancier heeft verklaard in de lidstaat van bestemming zijn verblijfplaats te hebben en daarbij een document heeft overgelegd waaruit blijkt dat hem in die lidstaat een identiteitsnummer als vreemdeling is toegekend, waarin een andere verblijfplaats in die laatste lidstaat was opgegeven dan de verblijfplaats die de verwerver beweert te hebben;
– de verwerver de leverancier nadien documenten heeft verstrekt waaruit blijkt dat het verworven vervoermiddel in de lidstaat van bestemming aan een technische keuring is onderworpen en dat er daar een inschrijving voor toerisme voor is toegekend;
– niet is aangetoond dat de leverancier met de verwerver heeft samengespannen om betaling van btw te vermijden;
– de douanediensten geen bezwaar hebben gemaakt tegen nietigverklaring van de douaneverklaring voor het voertuig op basis van documenten die de leverancier in zijn bezit had?
Aangehaalde jurisprudentie: C-285/09 R
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten