C-26/25 Bukla  

Contentverzamelaar

C-26/25 Bukla  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     13 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     27 april 2025

Trefwoorden: verblijfsvergunning, recht op eerlijk proces

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 20;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 7, 24, 41, 47, 51 en 52;
-    Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven: artikel 2, lid 1, artikel 3, punten 3 en 4, artikelen 5, 6, 12 en 13.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘PQ’, een derdelander die Hongarije in juni 2005 rechtmatig is binnengekomen en sindsdien legaal en ononderbroken in het land is verbleven als houder van een verblijfsvergunning. Hij woont sinds 2011 samen met zijn Hongaarse partner en hun twee kinderen (geboren in 2012 en 2021), die de Hongaarse nationaliteit hebben. In 2020 heeft PQ een aanvraag ingediend voor een nationale vestigingsvergunning. Het verzoek werd afgewezen door de Hongaarse vreemdelingendienst op basis van een advies van de nationale veiligheidsinstantie, die stelde dat zijn verblijf een bedreiging vormde voor de nationale veiligheid. De details van het advies werden als gerubriceerde informatie behandeld en waren daarom niet toegankelijk voor PQ en voor de vreemdelingendienst. PQ heeft beroep ingesteld.

Overweging:
Volgens Hongaarse regelgeving en rechtspraak is de vreemdelingendienst in vreemdelingenrechtelijke procedures niet verplicht om zijn besluit ten gronde betreffende de terugkeer te motiveren, voor zover dat besluit berust op redenen in verband met de nationale veiligheid en gebaseerd is op gerubriceerde informatie. De verwijzende rechter betwijfelt in het licht van het recht op een eerlijk proces en een doeltreffende voorziening in rechte of het Hongaarse regelgevingskader in overeenstemming is met de vereisten van de Terugkeerrichtlijn (artikelen 5, 12 en 13).

Prejudiciële vragen:
1) Moeten de artikelen 5, 12 en 13 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: „terugkeerrichtlijn”), gelezen in samenhang met de artikelen 7, 24, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de praktijk van een lidstaat waarbij een terugkeerbesluit wordt genomen tegen een derdelander wiens gezinsleden (minderjarige kinderen, partner) onderdaan zijn van een lidstaat van de Unie en in die lidstaat wonen, zonder eerst de criteria van artikel 5 van de terugkeerrichtlijn en van de artikelen 7 en 24 van het Handvest te onderzoeken? 2) Moeten de artikelen 5, 12 en 13 van de terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 7, artikel 24, artikel 51, lid 1, en artikel 52, lid 1, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de praktijk van een lidstaat volgens welke een vreemdelingenrechtelijk besluit wordt genomen waarbij de terugkeer wordt bevolen op basis van een niet met redenen omkleed voorstel van de gespecialiseerde overheidsinstantie waarin enkel wordt vastgesteld dat er sprake is van gevaar voor of schending van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde, welk voorstel – dat bindend is voor de vreemdelingendienst en waarvan niet kan worden afgeweken – is afgegeven zonder zorgvuldige beoordeling van het bestaan van de redenen van nationale veiligheid, openbare veiligheid of openbare orde in het specifieke geval van de betrokkene en zonder rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden en de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid? 3) Moeten de artikelen 5, 12 en 13, van de terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest en in voorkomend geval ook met de artikelen 7 en 24 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij vereisen dat de autoriteit van een lidstaat die een terugkeerbesluit heeft genomen om redenen van nationale veiligheid, de openbare orde of de openbare veiligheid, of de gespecialiseerde autoriteit die een beslissing neemt over de vertrouwelijkverklaring van de betreffende informatie, erop toezien dat de betrokken derdelander en zijn wettelijk vertegenwoordiger hoe dan ook het recht hebben om kennis te nemen, en – in de procedure die uitmondt in het besluit – gebruik te maken, van ten minste de essentie van de vertrouwelijke of gerubriceerde informatie of gegevens waarop het op die redenen berustende besluit wordt gebaseerd, indien de bevoegde autoriteit aangeeft dat redenen van nationale veiligheid zich tegen de verstrekking van die informatie verzetten? 4) Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, wat moet dan in het licht van de artikelen 41 en 47 van het Handvest precies worden verstaan onder de „essentie” van de vertrouwelijke informatie waarop het besluit wordt gebaseerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-300/11 ZZ; C-584/10 P, C-593/10 P en C-595/10 P Commissie e.a./Kadi; C-437/13 Unitrading; C-836/18 Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real (Echtgenoot van een Unieburger); C-225/19 en C-226/19 Minister van Buitenlandse Zaken; C-432/20 Landeshauptmann von Wien (Verlies van de status van langdurig ingezetene); C-451/19 en C-532/19 Subdelegación del Gobierno en Toledo (Verblijfsrecht van een gezinslid – Onvoldoende bestaansmiddelen); C-159/21 Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság e.a.; C-528/21 M. D. (Inreisverbod voor Hongarije); C-624/20 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Aard van het verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU); C-420/22 en C-528/22 NW en PQ (Gerubriceerde informatie).

Specifiek beleidsterrein: AenM