C-260/24 LUKOIL Bulgaria

Contentverzamelaar

C-260/24 LUKOIL Bulgaria

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 juni 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    3 augustus 2024

Trefwoorden: mededinging; marktafbakening

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 102;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47;
-    Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101] en [102] van het Verdrag: artikelen 3 en 27.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘LUKOIL Bulgaria’, dit is een groothandelsmarkt voor brandstoffen en functioneert als marktleider op deze markt. Bij de nationale mededingingsautoriteit (hierna: KZK) zijn klachten binnengekomen over verzoekende partij ten aanzien van hun prijsbeleid met andere groothandelaren. KZK stelt vast dat er inbreuk is gemaakt op artikel 102 VWEU, vanwege het hanteren van een ‘prijssqueeze’ die de vrije mededinging op de markt voor brandstoffen kan verhinderen. Deze prijssqueeze bestaat uit het feit verzoekende partij lagere prijzen heeft gehanteerd op de downstreammarkt dan op de upstreammarkt.

Overweging:
De verwijzende rechter stelt vast dat tijdens het onderzoek van KZK geen feitelijke elementen zijn vastgesteld over de deelnemers, de totale marktomvang en het marktaandeel van verzoekende partij op de upstreammarkt. De verwijzende rechter wil weten of KZK verplicht was om dit wel te doen op grond van het Unierecht. Tevens stelt de verwijzende rechter vragen over de afbakening van de markt, met name vanwege de aanname die gedaan is door KZK over de substitueerbaarheid van benzine en diesel. 

Prejudiciële vragen:
1. Moeten artikel 102 VWEU alsook de beginselen van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, van rechtszekerheid en van bescherming van het gewettigd vertrouwen, met inbegrip van het vermoeden van onschuld, aldus worden uitgelegd dat de relevante markt (de markt waarop de inbreuk is gepleegd) in het geval van een onrechtmatige prijssqueeze uit twee verticale markten bestaat, namelijk de stroomopwaartse markt (upstreammarkt) en de stroomafwaartse markt (downstreammarkt), en dat de mededingingsautoriteit juist met betrekking tot deze beide relevante markten verplicht is om bij de formulering van haar klacht en van haar definitieve administratieve besluit de feitelijke gegevens vast te stellen betreffende de omvang van de relevante markten, de daarop aanwezige marktdeelnemers en de marktaandelen van deze deelnemers, met inbegrip van de desbetreffende marktaandelen van de onderneming die door haar wordt geacht een machtspositie in te nemen? 

2. Moet artikel 102 VWEU, gelezen in samenhang met de beginselen van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, van rechtszekerheid en van bescherming van het gewettigd vertrouwen, met inbegrip van het vermoeden van onschuld, aldus worden uitgelegd dat het in het kader van een procedure op grond van artikel 102 VWEU niet toestaat dat in een en dezelfde binnenlandse productmarkt producten worden opgenomen die aan de vraagnoch aan de aanbodzijde substitueerbaar zijn, zoals de KZK in de onderhavige procedure heeft gedaan door de brandstoffen diesel en benzine 95 in één enkele productmarkt voor brandstoffen op te nemen? 

3. Indien het is toegestaan om producten die aan de vraag- noch aan de aanbodzijde substitueerbaar zijn, in één enkele binnenlandse productmarkt op te nemen, is het dan toegestaan om de derde belangrijkste brandstof op deze binnenlandse markt, namelijk propaan/butaan (LPG), die op die markt een even groot marktaandeel heeft als benzine, niet in de productmarkt voor brandstoffen op te nemen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-7/97 

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten