C-261/24 Alizeu Eolian

Contentverzamelaar

C-261/24 Alizeu Eolian

Prejudiciële hofzaak     

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    20 juni 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    6 augustus 2024

Trefwoorden: BTW; non-discriminatiebeginsel; grondrechten

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 49, 56, 63, 107 en 108 en artikel 191, lid 2;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 17;
-    Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit: artikel 3, leden 1 en 4, artikel 9, leden 1 tot en met 3, en artikel 58, onder b) tot en met d);
-    Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit: artikel 3, onder b), f), g), j) en n);
-    Verordening (EU) 2022/1854 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen;
-    Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit;
-    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit: artikelen 2 en 4;
-    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen: artikel 3;
-    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: overwegingen 4 en 7, en artikel 401.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Alizeu Eolian SA’, zij produceert elektriciteit uit windenergie. Zij heeft belastingaangiften gedaan over haar extra inkomsten in de maanden april tot en met augustus 2022. Op grond van een nationale regeling geldt de belasting over extra inkomsten alleen voor bepaalde categorieën van producenten van elektriciteit. Verzoekende partij stelt dat dit in strijd is met verschillende Unierechtelijke regels. De belastingdienst heeft de klachten afgewezen, waarop verzoekende partij in beroep is gegaan.

Overweging:
De verwijzende rechter wil weten in hoeverre de belasting over extra inkomsten neerkomt op staatssteun aan de elektriciteitsproducenten, vanwege het criterium van selectief voordeel. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of de belasting strijd oplevert met diverse Unierechtelijk bepalingen, zoals het vrije verkeer van vestiging, -diensten, en -kapitaal, mede als de algemene beginselen van gelijkheid, non-discriminatie en met de verplichting van de lidstaten om te zorgen voor een gelijk speelveld. Vanwege het ‘buitensporige’ bedrag van de belasting komt ook de vraag of dit een inbeslagname van een deel van de winst inhoudt, hetgeen strijd zou opleveren met artikel 17 Handvest. 

Prejudiciële vragen:
1) Moeten de artikelen 107 en 108 VWEU aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling op grond waarvan slechts aan bepaalde elektriciteitsproducenten, zoals die [welke energie produceren] uit hernieuwbare bronnen, [en] niet aan alle elektriciteitsproducenten een belasting wordt opgelegd, staatssteun vormt die wordt verleend aan degenen die zijn vrijgesteld, waarvoor de aanmeldingsverplichting geldt? 

2) Moeten artikel 3, leden 1 en 4, artikel 9, lid 2, en artikel 58, onder b) tot en met d), van richtlijn 2019/944 en artikel 3, onder f), g), i) en n), van verordening 2019/943, volgens welke de lidstaten ervoor moeten zorgen dat voor elektriciteitsproducenten een gelijk speelveld en niet-discriminerende voorwaarden gelden, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan slechts aan bepaalde elektriciteitsproducenten, waaronder die [welke energie produceren] uit hernieuwbare bronnen, een aanvullende belasting wordt opgelegd, waarbij bepaalde categorieën producenten van betaling van de belasting worden uitgesloten, hoewel alle elektriciteitsproducenten zich in een vergelijkbare situatie bevinden, mede gelet op de vergelijkbare inkomsten uit de verkoop van elektriciteit? 

3) Moeten de artikelen 49, 56 en 63 VWEU en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling op grond waarvan slechts aan bepaalde producenten van elektriciteit (waaronder die [welke energie produceren] uit hernieuwbare bronnen), met uitsluiting van andere categorieën producenten, een discriminerende en buitensporige belasting wordt opgelegd? 

4) Moeten richtlijn 2019/944 en verordening 2019/943, voorafgaand aan verordening 2022/1854, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die leidt tot vaststelling van de verkoopprijs/beperking van de vrijheid om de verkoopprijs vast te stellen? 

5) Moeten het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuverontreiniging aan de bron moet worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt, en [artikel 2, leden 1 en 2] en artikel 4 van verordening 2021/1119, gelezen in samenhang met artikel 191, lid 2, VWEU en artikel 3, leden 1, 3 en 4, van richtlijn 2018/2001, die de doelstellingen van klimaatneutraliteit in de Unie regelt, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarmee de Europese doelstellingen inzake de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en het beleid van de Unie inzake energiebelasting worden ondermijnd? Zo ja, welke criteria moeten bij de vaststelling van die belasting in acht worden genomen opdat de hierboven genoemde beginselen worden geëerbiedigd? 

6) Moet artikel 401 van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals die van OUG nr. 27/2022, die een omzetbelasting heft over de inkomsten uit de verkoop van elektriciteit?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-283/81 CILFIT; C-354/90 Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires e.a.; C-1/93 Halliburton Services; C-163/94, C-165/94 en C-250/94 Sanz de Lera e.a. ; C-481/98 Commissie/Frankrijk ; C-345/02 Pearle e.a. ; C-148/04 Unicredito Italiano ; C-53/04 Marrosu en Sardino ; C-368/04 Transalpine Ölleitung in Österreich; C-309/06 Marks & Spencer; C-265/08 Federutility e.a.; C-118/11 Eon Aset Menidjmunt; C-179/20 Fondul Proprietatea; C-102/21 en C-103/21 Autonome Provinz Bozen 

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal

Gerelateerde documenten