C-262/14 SCMD
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 22 juli 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 8 augustus 2014 Schriftelijke opmerkingen: 8 september 2014 Trefwoorden: sociale zekerheid; pensioenen (overheidssector); gelijke behandeling (arbeid); EVRM recht op eigendom
Onderwerp - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen - Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Pb L 303, blz. 16)
Verzoekster is een groep natuurlijke personen (reservisten) met recht op pensioen. Deze reservisten hebben steeds pensioen ontvangen ook nadat zij een betaalde baan kregen. In 2009 wordt in ROE een nieuwe wet aangenomen waarbij zij gedwongen worden te kiezen: óf een betaalde baan, óf een pensioen. Voor één van de verzoekers werd de arbeidsverhouding zelfs beëindigd zonder dat hij een keuze heeft gemaakt. Verzoekers dagvaarden MinFIN (verweerder) en eisen dat deze ‘het Unierecht bij voorrang toepast’ zodat zij loon naast pensioen kunnen blijven ontvangen. Zij verwijzen naar uitspraken van het HvJEU waarin dit heeft geoordeeld dat recht op pensioen en/of loon tot het eigendomsrecht behoort (EVRM). Het met de ROE wet ingestelde verbod vormt dus een ernstige schending van dat recht (‘onteigening’). Daarnaast worden gepensioneerden van de overheidssector gediscrimineerd omdat de wet niet geldt voor gepensioneerden in de private sector. Verweerder stelt dat geen sprake is van discriminatie. Het doel van de nieuwe wet is het bestrijden van de economische crisis door het beperken van uitgaven ten laste van de staatskas.
De verwijzende ROE rechter (Rb Neamt) ziet in het arrest C-388/07 dat afwijking van toepassing van artikel 6 lid 1 van RL 2000/78 alleen toegestaan voor maatregelen die worden gerechtvaardigd door legitieme doelstellingen van sociaal beleid. Maar het door de Staat in onderhavige zaak gebruikte middel om de gevolgen van de economische crisis het hoofd te bieden acht hij niet proportioneel. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1. Kan artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep] aldus worden uitgelegd dat het begrip discriminatie in de zin van die bepaling ook ziet op het scheppen van een situatie van ongelijke behandeling op basis van de hoedanigheid van gepensioneerde van de persoon die werkt of wenst te werken? 2. Kan artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat onder de begrippen voorwaarden voor toegang tot arbeid, selectiecriteria en voorwaarden voor ontslag ook het begrip gepensioneerde wordt gerekend? 3. Kan artikel 6 van richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat een rechter van een lidstaat die deze bepaling in nationaal recht heeft omgezet, mag controleren of de Europese richtlijnen ontoereikend/onvolledig in nationaal recht zijn omgezet wat de beoordeling betreft van „de objectieve en redelijke rechtvaardiging” van het verschil in behandeling en de „legitieme doelstelling” die de wetgever nastreefde bij de vaststelling van de normatieve handeling die een verschil in behandeling inhoudt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-338/07 Age Concern Specifiek beleidsterrein: BZK mede SZW