C-268/24 Lalfi
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 juni 2024 Schriftelijke opmerkingen: 10 augustus 2024
Trefwoorden: arbeidsvoorwaarden; onderwijs; non-discriminatiebeginsel
Onderwerp: - Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd: clausule 4 en artikel 1; - ¬¬¬ Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gesloten op 18 maart 1999, die als bijlage is gevoegd bij richtlijn 1999/70: clausule 2, onder 1, clausule 3 en clausule 4, onder 1.
Feiten: Verzoekende partij is ‘ZT’, een docente die in de schooljaren 2020-2022 tijdelijke vervanging is geweest op een school. Hierbij zijn dezelfde activiteiten uitgevoerd als docenten op dezelfde school die een vast dienstverband hadden. Op grond van nationaal recht kan een docent een financiële bijdrage krijgen voor opleidingsdoeleinden, de zogenoemde ‘docentenkaart’. Z.T. heeft een docentenkaart aangevraagd, welke is afgewezen door het ministerie van Onderwijs. Zij gaat tegen dit besluit in beroep.
Overweging: Op grond van nationale rechtspraak wordt de nationale regeling omtrent de docentenkaart zo uitgelegd dat docenten die tijdelijk als vervanger werken het recht op de bijdrage wordt ontzegd. Volgens de verwijzende rechter kan deze uitleg strijd opleveren met clausule 4 van de raamovereenkomst betreffende de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Deze clausule bevat een non-discriminatiebeginsel voor personen met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ten opzichte van werknemers in vaste dienst.
Prejudiciële vragen: - Moet clausule 4 van de raamovereenkomst als bedoeld in [richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd] aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een beperking van de toekenning van de docentenkaart als bedoeld in artikel 1, leden 121 en volgende, van legge del 13 luglio 2015, n. 107 - Riforma del sistema nazionale di istruzione e formazione e delega per il riordino delle disposizioni legislative vigenti (wet nr. 107 van 13 juli 2015 inzake de hervorming van het nationale onderwijs- en opleidingsstelsel en houdende delegatie voor de hervorming van de geldende wettelijke bepalingen) (GU nr. 162 van 15 juli 2015), welke beperking is gebaseerd op de tijdelijke duur van de vervanging? - Kunnen de verschillende soorten personeelstekorten – die overeenkomen met de gevallen bedoeld in artikel 4, leden 1, 2 of 3, van wet nr. 124/99 – die de individuele docent als vervanger moet „opvullen”, gelet op voornoemde clausule 4 worden beschouwd als „objectieve redenen” die uitsluiten dat er sprake is van discriminatie? - Kan het feit dat als gevolg van meerdere en verschillende opdrachten voor tijdelijke vervanging in de loop van hetzelfde schooljaar op verschillende scholen tijdelijke vervangingswerkzaamheden zijn verricht, worden beschouwd als een objectieve reden in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst als bedoeld in [richtlijn 1999/70]? - Moet in elk geval de vergelijkbaarheid van docenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met docenten met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ex ante worden beoordeeld of moet rekening worden gehouden met de feitelijke duur van de vervanging die in de loop van het jaar is verricht (bijvoorbeeld wanneer de vervanger, zij het op basis van meerdere overeenkomsten, heeft gewerkt gedurende een periode die niet verschilt van die van een vervanger die is aangesteld voor de invulling van een vacante post die deel uit maakt van het bestand van feitelijk toegewezen onderwijsposten)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-450/21 Ministero dell'istruzione
Specifiek beleidsterrein: SZW; OCW