C-270/24 Granulines Invest
Contentverzamelaar
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Schriftelijke opmerkingen: 6 augustus 2024
Trefwoorden: BTW; belastingcontrole
Onderwerp:
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28
november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting
over de toegevoegde waarde: artikelen 167, 168, onder a), 178, onder
a), 219, 220, 226, leden 6 en 7, en 273;
- Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie: artikel 47.
Feiten:
Verzoekende partij is ‘Granulines Invest Kft’, een
handelsonderneming actief in de afvalhandel. Zij heeft bij een
wederverkoper een hakselaar besteld, een machine voor de uitoefening
van haar activiteiten. Voor de aankoop van deze machine sloot zij een
lening af. De belastingcontrole heeft een controle uitgevoerd en
hierbij vastgesteld dat verzoekende partij geen recht had op
btw-teruggave en dat de opsteller van de factuur ten onrechte in de
distributieketen was opgenomen. Tevens stond er een onjuiste
uitvoeringsdatum op de factuur, en de prijs van de machines was
opgedreven. De belastingautoriteit heeft vervolgens een boete opgelegd
aan verzoekende partij, waartegen zij in beroep is gegaan.
Overweging:
De verwijzende rechter betwijfelt of de
Uniewetgever met de goedkeuring van de btw-richtlijn heeft beoogd dat
het recht van de belastingplichtige op btw-aftrek ook wordt
uitgesloten wanneer de op de factuur vermelde economische activiteit
bewezen en erkend is. De verwijzende rechter stelt dat het recht op
btw-teruggave niet gebaseerd is op de formele juistheid van de
factuur, maar op het economische resultaat. Tevens stelt hij dat een
fout in de factuur geen grond kan zijn om het recht op btw-teruggave
te weigeren, omdat de transacties in overeenstemming zijn uitgevoerd
met de contractvoorwaarden. Tenslotte vraagt de verwijzende rechter
zich af of de handelswijze van de belastingautoriteit in strijd is met
het Unierecht, gelet op de beginselen van fiscale neutraliteit en doeltreffendheid.
Prejudiciële vragen:
1. Is een praktijk van de belastingdienst,
waarbij de belastingplichtige het recht op btw-teruggave wordt
geweigerd op grond van het feit dat, hoewel de levering van goederen
daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en er een factuur en andere
boekhoudkundige bewijsstukken bestaan, de factuur fictief is omdat de
daarin vermelde economische transacties niet daadwerkelijk hebben
plaatsgevonden en de transacties derhalve niet zijn verricht tussen de
op de factuur vermelde partijen, omdat a) de belastingplichtige
diegene was die met de fabrikanten over alle kwesties heeft
onderhandeld en pas nadat zij zich uit de transactie terugtrok, de op
het nationale grondgebied gevestigde opsteller van de factuur
tussenkwam, met als doel aan de kredietvoorwaarden te voldoen, b) de
machines rechtstreeks door de fabrikant aan de belastingplichtige
werden geleverd, c) de op de factuur vermelde uitvoeringsdatum onjuist
is, d) de prijs op de factuur is opgedreven, e) de opsteller van de
factuur slechts gedeeltelijk en laattijdig aan zijn verplichting tot
betaling [van btw] heeft voldaan, verenigbaar met artikel 167, artikel
168, onder a), artikel 178, onder a), en artikel 226 van richtlijn
2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het
gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
(hierna: „btw-richtlijn”) en met het recht op een onpartijdig gerecht
dat als algemeen rechtsbeginsel is erkend in artikel 47 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna:
„Handvest”), wat betreft de beginselen van fiscale neutraliteit,
evenredigheid, doeltreffendheid en rechtszekerheid?
2. Moet
artikel 178, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat
het eraan in de weg staat dat de nationale belastingdienst het recht
op btw-teruggave kan weigeren op de enkele grond dat de
belastingplichtige een factuur heeft die niet voldoet aan de
voorwaarden van artikel 226, leden 6 en 7, van deze richtlijn, hoewel
de belastingdienst over alle nodige documenten en informatie beschikt
om aan de hand daarvan te kunnen nagaan of aan de materiële
voorwaarden die de wet stelt voor de uitoefening van dit recht is
voldaan? a) Indien de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt
beantwoord, vormt de voorwaarde voor de belastingplichtige om de
factuur te corrigeren dan een voorwaarde voor teruggave van btw? b)
Indien de tweede prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord, is
het, mede gelet op de beginselen van fiscale neutraliteit en
evenredigheid, in een dergelijk geval evenredig om de
belastingplichtige een fiscale boete op te leggen van 200 %, namelijk
de boete die kan worden opgelegd in geval van verzwijging van
inkomsten of vervalsing en vernietiging van bewijsstukken,
boekhoudkundige documenten en verslagen?
3. Is een praktijk van
de belastingdienst, waarbij de belastingplichtige het recht op
btw-teruggave wordt geweigerd om de in de eerste prejudiciële vraag
genoemde en door de belastingdienst objectief geachte redenen, hoewel
de in de factuur vermelde economische transactie daadwerkelijk heeft
plaatsgevonden en op grond dat de factuur fictief van aard is; waarbij
hij zonder enig ander onderzoek, ambtshalve vaststelt dat de
handelingen van de belastingplichtige in strijd zijn met de vereisten
van de rechtmatige uitoefening van het recht en, op basis van die
handeling en zonder uitdrukkelijk het kenniselement te onderzoeken,
dat de belastingplichtige de betaling van de btw opzettelijk heeft
ontweken door middel van de in de factuur vermelde verzonnen
transacties, verenigbaar met voornoemde bepalingen van de
btw-richtlijn, met het in artikel 47 van het Handvest erkende recht op
een onpartijdig gerecht en met de beginselen van doeltreffendheid,
evenredigheid en fiscale neutraliteit?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-255/02 Halifax e.a.; C-439/04 en C-440/04 Kittel en Recolta Recycling; C-80/11 en C-142/11; C-444/12 Hardimpex; C-611/19 Crewprint; C-610/19 Vikingo Fővállalkozó
Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal