C-272/24 Tribunalul Galati
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 26 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 12 september 2024
Trefwoorden: compensatie overwerken; rechterlijke onafhankelijkheid
Onderwerp: - Verdrag betreffende de Europese Unie: artikelen 2 en 19, lid 1; - Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 151; - Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd: artikelen 2, 3, 5, 6 en 7; - Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden: punten 5 en 7.
Feiten: Verzoekende partij is ‘HZ’, hij is een rechter. HZ heeft bij de rechtbank waar hij werkzaam is een vordering ingesteld tot het betalen van een financiële compensatie voor het niet vervullen van de andere rechterposten in de kamer waar hij werkzaam is. Vanwege het niet vervullen van de rechterposten heeft hij veel extra werk moeten doen, wat hem fysieke en intellectuele afmatting heeft opgeleverd. De rechter beroept zich op de bepalingen uit de nationale grondwet van menselijke waardigheid en het recht op psychische integriteit van de persoon bij uitoefening van een beroep.
Overweging: Op grond van nationaal recht is het niet toegestaan om overwerk te compenseren met een financiële vergoeding, dit kan alleen met verlof. De verwijzende rechter stelt dat in beginsel de bezoldiging van rechters hun daadwerkelijke economische onafhankelijkheid waarborgen, wat een essentiële voorwaarde is on hen te beschermen tegen elke aantasting van hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid bij de uitvoering van hun rechtsprekende taken. Het is daarom de vraag of de nationale regelgeving strijdig is met artikel 2 VEU, en met diverse bepalingen inzake de bescherming van werkenden.
Prejudiciële vraag: Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU, de punten 5 en 7 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden en de artikelen 3, 5, 6 en 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in omstandigheden als die van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat het beginsel van onafhankelijkheid van rechters zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan geen financiële vergoeding mag worden toegekend voor het overwerk dat een rechter verricht wegens gebrek aan personeel binnen de rechterlijke instantie waar hij werkzaam is, indien de toekenning van compensatie uitsluitend in de vorm van verlof dat overeenkomt met het buiten de normale arbeidstijd, op wekelijkse rustdagen en feestdagen verrichte overwerk een negatieve invloed zou hebben op het wettelijke jaarlijkse verlof?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-64/16 Associação Sindical dos Juízes Portugueses; C-120/21 LB
Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV