C-277/08 Francisco Vicente Pereda tegen Madrid Movilidad SA, arrest van 10 september 2009

Contentverzamelaar

C-277/08 Francisco Vicente Pereda tegen Madrid Movilidad SA, arrest van 10 september 2009

Fiche

Arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009, C-227/08, Francisco Vicente Pereda tegen Madrid Movilidad SA

Betrokken departementen

SZW, JUS, BZK, OCW, V&W

Sleutelwoorden
Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van arbeidstijd - Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon – Ziekteverlof – Samenvallen van jaarlijkse vakantie met ziekteverlof – Recht om jaarlijkse vakantie in andere periode op te nemen

Beleidsrelevantie
Een werknemer die wegens ziekte tijdens een van tevoren vastgestelde bedrijfsvakantieperiode geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op minimumvakantie, moet in de gelegenheid worden gesteld die vakantie of een deel van die vakantie op een later tijdstip alsnog op te nemen, eventueel zelfs in een volgend jaar. Het nationale recht met betrekking tot het vaststellen van vakantie bepaalt hiervoor de voorwaarden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

In dit arrest gaat het om de vraag of een werknemer die ziekteverlof heeft tijdens een van tevoren vastgestelde bedrijfsvakantieperiode recht houdt op vakantie in een andere periode.
Het Hof brengt in herinnering dat in het arrest Schultz-Hoff/Stringer (C-350/06 en C-520/06) al is bepaald dat lidstaten voorwaarden mogen verbinden aan de uitoefening van het recht op de jaarlijkse minimumvakantie, met inbegrip van verlies van dat recht aan het einde van een referentieperiode, mits de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om vakantie op te nemen. Als een werknemer wegens ziekte tijdens (een deel van) de van tevoren vastgestelde bedrijfsvakantieperiode geen vakantie heeft kunnen opnemen, heeft hij het recht om de werkgever te verzoeken hem die vakantie in een andere periode te laten opnemen. Bij het vaststellen van een alternatieve vakantieperiode gelden de nationale regels en procedures voor het vaststellen van vakanties. Er mag daarbij rekening worden gehouden met de verschillende betrokken belangen, waaronder met name ook dwingende redenen die samenhangen met de belangen van de onderneming. Als deze belangen zich verzetten tegen het toekennen van vakantie in een nieuwe door de werknemer voorgestelde periode, moet de werkgever de werknemer vakantie toekennen in een andere alternatieve periode, zelfs als die buiten de lopende referentieperiode voor de betrokken jaarlijkse vakantie ligt. Ook als het op grond van het nationale recht of gebruik wel is toegestaan om vakantie op te nemen tijdens ziekteverlof, maar de werknemer die ziek is tijdens de van te voren vastgesteld (bedrijfs)vakantieperiode geen vakantie wenst op te nemen, moet hem vakantie worden toegekend in een andere periode.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Dit arrest ligt in het verlengde van het arrest Schultz-Hoff/Stringer. Daarin is bepaald dat ook een zieke werknemer recht heeft op de jaarlijkse vakantie van vier weken en dat een werknemer die gedurende de referentieperiode (meestal een kalenderjaar) wegens ziekte geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op jaarlijkse vakantie, dat recht op een later tijdstip alsnog moet kunnen uitoefenen. In dezelfde lijn heeft het Hof nu bepaald dat een werknemer die met ziekteverlof is tijdens een van tevoren vastgestelde bedrijfsvakantie-periode het recht heeft de vakantie op een later tijdstip op te nemen.
Het arrest is van belang voor sectoren die van tevoren vastgestelde vakantieperiodes kennen, zoals de bouw. De gevolgen voor werkgevers liggen in eerste instantie op het organisatorische vlak. Als een werknemer buiten de bedrijfsvakantieperiode vakantie opneemt, kunnen echter ook financiële effecten optreden, bijvoorbeeld als vervanging noodzakelijk is.

De Nederlandse vakantiewetgeving gaat er vanuit dat de werkgever de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Het vaststellen van de bedrijfsvakantie kan echter bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst geschieden. Voorts staat de Nederlandse wetgeving niet in de weg aan het opnemen van vakantie tijdens een ziekteperiode.

De uitleg die het Hof heeft gegeven aan artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG in zowel dit arrest als in het arrest Schultz-Hoff/Stringer is voor de regering wel aanleiding om de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek aan te passen. Een wetsvoorstel hiertoe is in voorbereiding. Het wetsvoorstel behelst een door het arrest Schultz/Stringer noodzakelijke wijziging met betrekking tot de opbouw van de jaarlijkse minimumvakantie: er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen zieke en gezonde werknemers. Gelet op het belang voor alle werknemers van herstel van arbeids- of re-integratieinspanningen door het opnemen van vakantie, wordt daarnaast verduidelijkt dat vakantieopname bij ziekte mogelijk is. Tenslotte wordt –om dezelfde reden- een vervaltermijn voor de jaarlijkse minumumvakantie ingevoerd, teneinde werknemers te stimuleren om deze vakantie ook daadwerkelijk op te nemen. Deze vervaltermijn geldt voor alle werknemers, behalve voor werknemers die om medische redenen of in verband met andere bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld door toedoen van de werkgever) redelijkerwijs niet in staat zijn geweest hun minimumvakantie op te nemen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest ter informatie toe aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Verkeer en Waterstaat.