C-277/22 Global NRG
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 juni 2022 Schriftelijke opmerkingen: 9 augustus 2022
Trefwoorden: aardgas, systeembeheerder, interne markt
Onderwerp:
• Verordening (EU) 2017/460 van de Commissie van 16 maart 2017 tot vaststelling van een netcode betreffende geharmoniseerde transmissietariefstructuren voor gas
• Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG
Feiten:
Bij besluit van 10-08-2021 (bestreden besluit) heeft verweerster als nationale regulerende instantie, in een ambtshalve ingestelde procedure betreffende FGSZ Földgázszállító Zrt. als systeembeheerder van het aardgastransmissienet, op het gebied van de levering en voorziening van aardgas de hoogte vastgesteld van de bijzondere tarieven die door de systeembeheerder kunnen worden toegepast en van de kosten van de aansluiting op de gastransmissieleiding voor de periode van 01-10-2021 tot en met 30-09-2025. Verzoekster (Global NRG Zrt.), een onderneming die aardgas verhandelt en gebruik maakt van het aardgastransmissienet als systeemgebruiker, heeft bij de verwijzende rechter administratief beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerster heeft het bestreden besluit onder meer gebaseerd op haar eerder besluit van 30-03-2021 tot vaststelling van de referentieprijsmethodologie, waartegen verzoekster in 2021 eveneens beroep heeft ingesteld. Verzoekster stelt met name dat het bestreden besluit onwettig is, ten eerste omdat het besluit van 30-03-2021, waarop het gebaseerd is, reeds onwettig was, en in de tweede plaats omdat verweerster geen vergoeding had mogen vaststellen voor de overdracht van het beschikkingsrecht. In het licht van artikel 3, punt 15, van verordening 2017/460 valt deze dienst namelijk onder de categorie „niet-transmissiediensten”.
Overweging:
Met zijn eerste vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van de strekking van de in artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73 neergelegde verplichting van de lidstaten, mede in het licht van het in artikel 47 van het Handvest neergelegde beginsel van effectieve rechterlijke bescherming. Hij vraagt of een nationale regeling die van toepassing is op een situatie zoals die in het hoofdgeding, volgens welke in procedures waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, alleen de betrokken systeembeheerder wordt beschouwd als een rechtstreeks betrokkene (§ 129/B, lid 1, van de wet inzake de aardgasvoorziening), verenigbaar is met het Unierecht. Met zijn tweede vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van de Unierechtelijke bepalingen op het gebied van de interne markt voor aardgas die betrekking hebben op de kring van personen die beroep kunnen instellen tegen besluiten van de regulerende instantie, en wenst hij richtsnoeren voor de beantwoording van de vraag of een marktdeelnemer die in een situatie als die van verzoekster verkeert als een „partij die getroffen wordt door een besluit van de regulerende instantie” kan worden beschouwd in de beroepsprocedure tegen het in het hoofdgeding aan de orde zijnde besluit. De verwijzende rechter stelt voor deze vraag aldus te beantwoorden dat een marktdeelnemer op de aardgasmarkt die zich in een situatie als die van verzoekster bevindt, in een zaak zoals in het hoofdgeding een beroepsrecht heeft op grond van zijn mogelijke rechtstreekse geraaktheid. De reden hiervoor is dat de systeembeheerder voor wie het besluit rechtstreeks verplichtingen schept, de bij dat besluit vastgestelde tarieven automatisch en verplicht in rekening brengt bij verzoekster als marktdeelnemer die aardgas verhandelt, en verzoekster verplicht is om de in rekening gebrachte tarieven aan de systeembeheerder te betalen en geen aardgas kan verhandelen zonder aan deze verplichting te voldoen.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (hierna: „richtlijn 2009/73”), gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke in procedures van de regulerende instantie van de betreffende lidstaat waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, alleen de systeembeheerder wordt beschouwd als rechtstreeks betrokken partij die in deze hoedanigheid beroep kan aantekenen tegen een in een dergelijke procedure genomen besluit?
2) Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt, dient dan artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus te worden uitgelegd dat bij toepassing van die bepaling op een geval als dat in het hoofdgeding, een marktdeelnemer op de aardgasmarkt zoals verzoekster, bij wie de systeembeheerder een vergoeding voor een tegen een bijzonder tarief verrichte dienst in rekening brengt op grond van een besluit van de regulerende instantie van de lidstaat waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, dient te worden beschouwd als een partij die wordt getroffen door dat besluit en in die hoedanigheid beroep kan aantekenen tegen dat besluit?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: E.ON Földgáz Trade Zrt./Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal (C-510/13), Commissie/Hongarije (C-771/18)
Specifiek beleidsterrein: EZK