C-279/21 Udaendingeaevnet
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 30 juni 2021Schriftelijke opmerkingen: 16 augustus 2021
Trefwoorden : gezinshereniging; standstillbepaling; Associatieovereenkomst; rechtstreekse werking
Onderwerp :
- Overeenkomst van 12 september 1963 tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die namens de Gemeenschap is gesloten en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (hierna: Associatieovereenkomst);
- Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (hierna: besluit nr. 1/80);
- Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM);
- Protocol van 12 juli 1957 betreffende onder meer de afschaffing van de paspoortcontrole aan de gemeenschappelijke Noordse grenzen;
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: verblijfsrichtlijn);
Feiten:
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een verzoek om gezinshereniging in Denemarken tussen verzoekster, X, een Turks staatsburger, en haar echtgenoot, Y, die ook Turks staatsburger is en in het bezit is van een vergunning om voor onbepaalde tijd in Denemarken te verblijven. Y is Denemarken binnengekomen op 27-09-1979 en heeft sindsdien steeds in Denemarken gewoond. Sinds 1980 is Y in Denemarken in loondienst werkzaam geweest. In 1985 verkreeg hij een vergunning om voor onbepaalde tijd in Denemarken te verblijven, destijds hoefde daar geen taaltest Deens voor te worden afgelegd. Y heeft bij de gezinsherenigingaanvraag verklaard dat hij niet was geslaagd voor de taaltest. In plaats daarvan een had Y de basiscursus „Bouw” voltooid, die bestond uit 320 lessen in het Deens. Verder verklaarde Y dat hij, indien de immigratiediensten erop zouden aandringen dat hij de taaltest Deens aflegt, op een later tijdstip een bewijs daarvan zou overleggen. Op 01-03-2016 heeft de Deense immigratiedienst geweigerd om X een verblijfsvergunning voor gezinshereniging met Y te verlenen, omdat Y niet was geslaagd voor de taaltest. Er zou geen sprake zijn van uitzonderlijke redenen om af te wijken van het vereiste en de test zou niet in strijd zijn met de internationale verplichtingen van Denemarken. Tegen het deel van het besluit inzake het Unierecht, te weten de toetsing aan de Associatieovereenkomst enz., met inbegrip van de standstillbepalingen, is op 21-04-2016 bezwaar ingediend door X. X wilde laten toetsen of deze afwijzing verenigbaar was met de arresten Dogan en Genc. Op 25-04-2016 is X, op grond van haar tewerkstelling, een verblijfsvergunning in Denemarken verleend en op 14-09-2017 is de arbeids- en verblijfsvergunning verlengd tot en met 13-09-2021. Op 06-12-2017 heeft het ministerie van Immigratie en Integratie het besluit van de immigratiedienst gedeeltelijk bevestigd. Op 27-08-2018 heeft X de zaak aanhangig gemaakt bij de rechter in eerste aanleg. De zaak werd verwezen naar de verwijzende rechter.
Overweging:
Het Hof heeft zich veelvuldig uitgesproken over de vraag hoe de evenredigheid van een nationale regel die een nieuwe beperking in de zin van de Associatieovereenkomst vormt, moet worden beoordeeld in het licht van de standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80. De vraag of een nationaal vereiste zoals dat van een taaltest Deens een beperking vormt die verder gaat dan nodig is om het nagestreefde doel te bereiken, lijkt nog niet te zijn opgehelderd in de rechtspraak van het Hof. Indien het Hof oordeelt dat artikel 10 van besluit nr. 1/80 niet ziet op een vereiste van een taaltest Deens, is het voor de beslechting van het geding van belang om te bepalen of het algemene discriminatieverbod van artikel 9 van de Associatieovereenkomst van toepassing is en, zo ja, of deze bepaling zich verzet tegen het vereiste van een taaltest Deens in een geval als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een vergelijkbaar vereiste niet geldt voor Deense onderdanen, andere Noordse onderdanen (die ook EERonderdanen
zijn) of onderdanen van de Unie. Ook is het van belang om na te gaan of het algemene discriminatieverbod van artikel 9 van de Associatieovereenkomst rechtstreekse werking heeft en dus of particulieren zich voor de nationale rechter rechtstreeks op deze bepaling kunnen beroepen.
Prejudiciële vragen:
1. Staat de standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 – in een situatie als in het hoofdgeding, waarin een Turkse werknemer het duurzame verblijfsrecht in de betrokken lidstaat van de Unie heeft verkregen krachtens de voorheen geldende regels, die de verkrijging van dit recht niet afhankelijk stelden van de voorwaarde dat een test in de taal van de betrokken lidstaat met succes werd afgelegd – in de weg aan de invoering en toepassing van een nationale regel die de hereniging van echtgenoten, behalve in gevallen waarin er sprake is van uitzonderlijke redenen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat een taaltest in de officiële taal van het gastland met succes wordt afgelegd door de echtgeno(o)t(e)/samenwonende partner, die als Turkse werknemer in de betrokken lidstaat van de Unie onder de Associatieovereenkomst en besluit nr. 1/80 valt?
2. Ziet het specifieke discriminatieverbod in artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 – in een situatie als in het hoofdgeding, waarin een Turkse werknemer het duurzame verblijfsrecht in de betrokken lidstaat van de Unie heeft verkregen krachtens de voorheen geldende regels, die de verkrijging van dit recht niet afhankelijk stelden van de voorwaarde dat een test in de taal van de betrokken lidstaat met succes werd afgelegd – op een nationale regel die de hereniging van echtgenoten, behalve in gevallen waarin er sprake is van uitzonderlijke redenen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat een taaltest in de officiële taal van het gastland met succes wordt afgelegd door de echtgeno(o)t(e)/samenwonende partner, die als Turkse werknemer in de betrokken lidstaat van de Unie onder de Associatieovereenkomst en besluit nr. 1/80 valt?
3. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, staat het in artikel 9 van de Associatieovereenkomst neergelegde algemene discriminatieverbod – in een situatie als in het hoofdgeding, waarin een Turkse werknemer het duurzame verblijfsrecht in de betrokken lidstaat van de Unie heeft verkregen krachtens de voorheen geldende regels, die de verkrijging van dit recht niet afhankelijk stelden van de voorwaarde dat een test in de officiële taal van het gastland met succes werd afgelegd – dan in de weg aan een nationale regel als hierboven vermeld, wanneer een dergelijk vereiste niet wordt opgelegd aan onderdanen van de betrokken Noordse lidstaat (in casu Denemarken) en van de andere Noordse landen, of aan anderen die onderdaan van een EU-lidstaat zijn (en het dus niet wordt opgelegd aan EU- of EER-onderdanen)?
4. Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan het algemene discriminatieverbod van artikel 9 van de Associatieovereenkomst dan rechtstreeks worden ingeroepen bij de nationale rechterlijke instanties?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-37/98; C-373/02; C-171/01; C-92/07, C-138/13; C-561/14; C-652/15; C-123/17; A, C-89/18;
Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB;