C-283/22 Ministerstvo vnutra Slovenskej republiky
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 3 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 20 september 2022
Trefwoorden: vervoer, passagier, militaire zone, internationale luchtvervoer
Onderwerp:
• Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen
• Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999
Feiten:
Verzoekers zijn de directe nabestaanden van NK, overleden op 10-05-2017, die is omgekomen bij een tragisch incident als gevolg van een val van een Bell 429 politiehelikopter in de militaire zone van de luchthaven van Prešov, een helikopter die eigendom is/was van en wordt geëxploiteerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken van de Slowaakse Republiek, dat wil zeggen door verweerder. Verzoekers vorderen een vergoeding van de immateriële schade. Verzoekers zijn van mening dat verordening 785/2004 en het Verdrag van Montreal van toepassing zijn op deze zaak. Verweerder gaat niet akkoord met bovenstaande stelling. Hij is van mening dat het Verdrag van Montreal en de verordeningen van de Europese Unie op het gebied van de burgerluchtvaart in casu niet kunnen worden toegepast aangezien zij uitdrukkelijk slechts van toepassing zijn op een persoon met de status van „passagier”, wat de overleden NK niet was. De overledene had op het moment van het tragische incident de functie van lid van de brandblusmodule, en het tragische incident vond plaats tijdens een oefening, te weten opleiding en training van leden van de brandblus- en reddingseenheid, zodat verweerder van mening is dat de overledene kan worden beschouwd als een lid van het „cabinepersoneel”. Verzoekers stellen daarentegen dat de overleden NK een „passagier” was, aangezien hij niet de piloot was van het gebruikte luchtvaartmaterieel en niet de positie had van een lid van het luchtvaart- of cabinepersoneel in die zin dat zijn taak er niet in bestond enige activiteit te verrichten in verband met de besturing van de helikopter, maar dat zijn taak er slechts in bestond deel uit te maken van de blusmodule en in dat verband de betreffende handelingen te stellen in verband met het gebruik van luchtvaartmaterieel (de helikopter). Met betrekking tot de derde vraag betwist interveniënt nr. 1 de toepasselijkheid van het Verdrag van Montreal in de onderhavige zaak, aangezien hij van mening is dat het gebruik van de staatshelikopter op niet kan worden beschouwd als vervoer in de zin van het Verdrag van Montreal en het stelsel van internationale regulering van de burgerluchtvaart. Hij is van mening dat het begrip vervoer neerkomt op het leveren van passagiers en vracht, vanaf de plaats van vertrek tot aan de plaats van bestemming.
Overweging:
Wegens het litigieuze karakter van de uitlegging van de begrippen passagier en vervoer in verordening 785/2004 en in het Verdrag van Montreal heeft de rechter krachtens artikel 162, lid 1, onder c), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering de behandeling van de zaak geschorst tot de kennisgeving van de desbetreffende beslissing van het Hof, aangezien hij het noodzakelijk acht kennis te nemen van het antwoord van het Hof op de in het dictum van deze beschikking gestelde vragen.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 3, onder g), van verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen aldus worden uitgelegd dat een persoon
– die zich buiten een helikopter van een luchtvervoerder uit de Gemeenschap bevindt, maar die tijdens de helikoptervlucht aan een hijskabel hangt die integraal deel uitmaakt (of die een deel is van de samenstelling) van de helikopter en die (vastgehangen aan de hijskabel) met de helikopter mee is opgestegen;
– die werd vervoerd op basis van kosteloos vervoer door de staat (met behulp van een bij de politiediensten gebruikte staatshelikopter) op grond van een „vervoersovereenkomst” tussen de luchtvervoerder (het staatssquadron) en de werkgever van de persoon die een bijzondere opdracht uitvoert [namelijk op grond van het uznesenie vlády Slovenskej republiky č. 411/2006 Z.z., z 10. mája 2006 k návrhu zásad vykonávania letov lietadiel v policajných službách (besluit van de regering van de Slowaakse Republiek nr. 411/2006 van 10 mei 2006 houdende het ontwerp van principes voor de uitvoering van vluchten door luchtvaartuigen bij de politiediensten) en de nariadenie Ministerstva vnútra
Slovenskej republiky č. 50/2012 zo dňa 14. marca 2012 o vyžadovaní a schvaľovaní letov (beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van de Slowaakse Republiek nr. 50/2012 van 14 maart 2012 inzake de vraag naar vluchten en de goedkeuring ervan), die bepaalden dat de luchtvaartuigen van de luchtvervoerder vluchten zullen uitvoeren ter verzekering van de verwezenlijking van opdrachten van de werkgever van de persoon];
– het doel van het vervoer was de uitvoering van een bijzondere opdracht als in het hoofdgeding aan de orde [het uitvoeren van een dienstopdracht bestaande uit een gespecialiseerde opleiding van leden van de Hasičský a záchranný zbor (brandblus- en reddingseenheid) met gebruik van luchtuitrusting (een helikopter) in de vorm van een oefening, namelijk het omhoog hijsen van een redder en [een te redden persoon] door middel van een hijskraan],
en
– die als personeel in opleiding van de brandblusmodule deelnam aan de uitvoering van de opdracht en die in opdracht van de piloot en de exploitant van de helikopter was vastgemaakt aan de helikopter door middel van een hijskabel die integraal deel uitmaakte (of die een deel was van de samenstelling) van de helikopter en die tijdens de uitvoering van de vlucht door middel van een hijskraan aan boord van de helikopter had moeten worden gehesen,
a) een passagier is
ofwel
b) tot het vlucht- of cabinepersoneel behoort?
2. Moet artikel 17, lid 1, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999, door de Europese Gemeenschap ondertekend op 9 december 1999 overeenkomstig artikel 300, lid 2, EG en namens haar goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, aldus worden uitgelegd dat een persoon in de in de eerste vraag genoemde omstandigheden wordt beschouwd als
a) een passagier,
b) als een lid van het vlucht- of cabinepersoneel?
3. Kan het gebruik van de staatshelikopter op 10 mei 2017 worden aangemerkt als vervoer in de zin van artikel 2, lid 1, [en] artikel 1 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999, door de Europese Gemeenschap ondertekend op 9 december 1999 overeenkomstig artikel 300, lid 2, EG en namens haar goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: DEF, IenW