C-283/23 Marhon 

Contentverzamelaar

C-283/23 Marhon 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    21 augustus 2023

Trefwoorden: op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen

Onderwerp:

•            Richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement  en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen;

•            Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG;

•            Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg.

Feiten:

Op 28 februari 2019 heeft de politie in een controle uitgevoerd van een voertuig voor houttransport bestaande uit een trekker (vrachtwagen) en een aanhangwagen, toebehorend aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JL. Uit de controle bleek dat de trekker 38 240 kg woog en de aanhangwagen 26 740 kg, dat wil zeggen een totaalgewicht dat de toegestane maximummassa van 20 856 kg overschreed. De bestuurder van de vrachtwagen, FB, is voor politierechtbank  vervolgd voor het uitvoeren, als bestuurder op de openbare weg, en het verladen, van een vervoer van goederen over de weg met een voertuig waarvan de totale massa in beladen toestand hoger is dan de toegestane maximummassa. De werkgever van de bestuurder, voormelde vennootschap, is als civielrechtelijk aansprakelijke partij in het geding geroepen.

De politierechter heeft de bestuurder van de vrachtwagen van de bovengenoemde tenlasteleggingen vrijgesproken op grond dat de weegbriefjes van de controle geen enkele aanwijzing bevatten over de persoon die de weging heeft verricht en over het merk en het serienummer van het gebruikte weegtoestel, zodat niet kan worden vastgesteld of de weegbriefjes wel degelijk betrekking hebben op dat weegtoestel.

De procureur des Konings heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Voor de tribunal de première instance d’Eupen, chambre correctionnelle, uitspraak doende in hoger beroep, hebben de vrachtwagenbestuurder en zijn werkgever aangevoerd dat het gewicht van het voertuig niet was gemeten met behulp van een weeginstrument dat voldeed aan de eisen van de toepasselijke regelgeving. Volgens hen valt het gebruikte weeginstrument onder het koninklijk besluit van 12 oktober 2010 betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Dit argument is afgewezen, de vrachtwagenbestuurder is veroordeeld tot een geldboete en tot ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van alle motorvoertuigen voor de duur van drie maanden. Hiertegen hebben de bestuurder van de vrachtwagen (hierna: „verzoeker”) en zijn werkgever (hierna: „verzoekster”) beroep ingesteld bij het Hof van Cassatie.

Overweging:

Verzoeker betoogt dat het koninklijk besluit van 12 april 2016, waarbij richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen is omgezet, niet bedoeld is om te worden toegepast in strafzaken. Verzoeker voert eveneens aan dat het koninklijk besluit van 12 oktober 2010 voorziet in de toepassing van meer specifieke erkenningsvoorschriften voor keuringsinstellingen dan die welke in het koninklijk besluit van 12 april 2016 zijn opgenomen.

De werkingssfeer van richtlijn 2014/31/EU wordt bepaald door artikel 1 ervan en volgens lid 2 van dat artikel worden voor de toepassing van de richtlijn meerdere toepassingsgebieden van niet-automatische weegwerktuigen onderscheiden, waaronder met name onder c), „bepaling van de massa voor de toepassing van wetten en wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen” en onder g), „alle onder [voorgaande punten] genoemde toepassingen”.

Enerzijds bepaalt artikel 3, lid 1, van de richtlijn dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat alleen werktuigen die aan de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn voldoen op de markt mogen worden aangeboden. In artikel 2, punt 3, wordt „op de markt aanbieden” gedefinieerd als het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een werktuig met het oog op distributie of gebruik op de markt van de Unie. Anderzijds bepalen artikel 3, lid 2, en artikel 3, lid 3, van de richtlijn dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat voor de in artikel 1, lid 2, onder a) tot en met f), vermelde toepassingen alleen werktuigen in gebruik kunnen worden genomen die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn, of die in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn zijn.

Laatstgenoemde maatregelen verwijzen niet naar het begrip „op de markt aanbieden” en dus evenmin naar de distributie of het gebruik, in het kader van een handelsactiviteit, van de betrokken werktuigen, maar wel naar het gebruik ervan met name voor de bepaling van de massa voor de toepassing van wetten en wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen. De verwijzende rechter vraagt zich daarom af of de richtlijn en het Belgische besluit tot omzetting ervan van toepassing zijn op een situatie als de onderhavige, waarin het betrokken weeginstrument is gebruikt voor de toepassing van wetten en wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van strafrechtelijke aard, dat wil zeggen niet in het kader van een handelsactiviteit, wat betreft de gebruiker.

Prejudiciële vragen:

Zijn artikel 1, artikel 2, lid 3, en artikel 3 van richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van nietautomatische weegwerktuigen van toepassing op het gebruik, door justitiële of politiële autoriteiten, van niet-automatische weegwerktuigen voor de bepaling van de massa van voertuigen voor de toepassing van nationale wetten en wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, die in strafrechtelijke sancties voorzien en die, zoals artikel 41, § 3, 1°, en artikel 43, § 3, 1°, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het goederenvervoer over de weg en houdende uitvoering van de verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg, en artikel 21, eerste alinea, 5°, en artikel 35, 4°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2014 betreffende het goederenvervoer over de weg, het in het verkeer brengen van voertuigen verbieden waarvan de gewogen massa de toegestane maximummassa overschrijdt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK